Boekrecensie

Titel: De orde
Auteur: Aurelius Augustinus
Vertaling: Ingeleid en vertaald door Cornelis Verhoeven

Uitgeverij: Damon
Budel, 2000; ISBN 90 5573 159 5
Pagina's: 126
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door dr. C. A. de Niet - 27 juni 2001

”De orde” behandelt op wijsgerige wijze doel van het kwaad

Augustinus' intellectuele
worsteling

Waarom borrelt het water in een goot, die door afgevallen bladeren een beetje verstopt geraakt is, in een zo markant ritme dat het een mens uit zijn slaap houdt? Deze vraag vormde de aanleiding voor een gesprek dat Augustinus met enkele leerlingen en vrienden op het landgoed Cassiciacum bij Milaan voerde over de orde in de geschapen werkelijkheid. De onlangs overleden filosoof Cornelis Verhoeven bezorgde een Nederlandse vertaling van deze dialoog ”De ordine” (De orde).

De zogenaamde Cassiciacum-geschriften, waartoe behalve ”De orde” ook behoren ”Over het gelukkige leven”, ”Over de onsterfelijkheid van de ziel” en de drie boeken ”Tegen de academici”, markeren de overgang van Augustinus naar het christelijke geloof. In de nazomer van het voor hem zo beslissende jaar 386 en de maanden daarna bereidde hij zich voor op zijn doop met Pasen, op 25 april van het jaar 387. Deze toewending tot en uiteindelijke overgave aan de God van de Bijbel werd bij de latere kerkvader gestempeld door een intellectuele worsteling die in de Cassiciacum-geschriften duidelijk aan de dag treedt.

Naar men aanneemt was Augustinus door de christen geworden neoplatonicus Manlius Theodorus bekend geraakt met de geschriften van Plotinus. Simplicianus, de latere opvolger van Ambrosius als bisschop van Milaan, had hem erop gewezen hoe de proloog van het Johannesevangelie de leer van Plotinus vervolmaakte door het enige, eenvoudige en louter geestelijke Wezen dat wij God noemen te beschrijven als het eeuwige Woord dat zich aan mensen openbaart en zich door mensen kennen laat.

Zoals bekend heeft de lezing van Paulus' brief aan de Romeinen, waartoe dezelfde Simplicianus hem aanspoorde, bij Augustinus het inzicht doen doorbreken dat alleen Gods genade, en niet de wijsbegeerte, de mens gelukkig maken kan.

Wijsgerige vragen
Dat wil niet zeggen dat vanaf dat moment alle wijsgerige vragen terzijde geschoven konden worden. Indien Augustinus zelf zulke vragen al niet stelde, deden anderen dat wel. Zich voegen naar de orde in de dingen en daarin houvast vinden –om de aanhef van de dialoog te citeren– betekende voor hem geen belemmering om de verhoudingen in de goddelijke ordening te onderzoeken.

Daarom wilde hij ook de vraag niet uit de weg gaan die zijn vriend Zenobius hem in een brief in dichtvorm voorgelegd had: hoe is het toch mogelijk dat het menselijk bestaan voorwerp is van goddelijke zorg en dat tegelijk overal in menselijke aangelegenheden zo veel volstrekt verkeerds is doorgedrongen? Het is dus de aloude vraag naar de oorsprong en het doel van het kwaad in de wereld die in ”De orde” wordt besproken.

Drie dagen heeft Augustinus met zijn vrienden en leerlingen, soms ook terwijl zijn moeder Monica erbij was, over die vraag gesproken. De stenografisch op schrijftafeltjes vastgelegde tekst van dit gesprek heeft hij in twee boeken de vorm van een literaire dialoog gegeven, waarin tal van details een levendig beeld geven van de oorspronkelijke gesprekssituatie.

In zijn inleiding op de vertaalde tekst merkt Verhoeven overigens op dat deze vormgeving niet bewijst „dat het gesprek ook werkelijk is gevoerd, dat het in een zo perfect Latijn is gevoerd, en dat het op de aangegeven manier is verlopen.” In zijn ”Retractationes” (Nalezingen) uit 427 noemt Augustinus de andere deelnemers aan de discussie in elk geval niet meer, maar wekt hij de indruk het geschrift als literaire compositie en wijsgerig traktaat geheel voor eigen rekening te nemen.

Niet theologisch
Inderdaad is ”De orde” een wijsgerig en niet een primair theologisch traktaat. De gesprekspartners gebruiken begrippen en stellen deelvragen aan de orde die voor de hedendaagse lezer niet zonder meer vanzelfsprekend zijn. Eigenlijk zijn ze slechts goed te begrijpen voor hen die een meer dan oppervlakkige kennis hebben van de Grieks-hellenistische filosofie. Alleen de titel van de dialoog vergt al de nodige toelichting.

Terecht geeft Verhoeven die dan ook in zijn inleiding. Het gaat niet om „volgorde, rangorde, op orde brengen, niet over causaal verband zonder meer, niet over de orde van de dingen als een afzonderlijke categorie tegenover de orde van de woorden of de gedachten, maar eerder over de dwingende samenhang van alles, iets waarin ook alle mensen zijn opgenomen en waarmee zij zwijgend instemmen, al lang voordat zij, gedreven door hun rusteloze rede, het ”waarom” daarvan willen begrijpen en er hun fiat aan kunnen geven.”

In een zestigtal aantekeningen geeft de vertaler verder bronvermeldingen voor met name citaten uit de klassieke literatuur. Maar op meer dan één plaats had ik graag iets meer willen lezen over de historisch-wijsgerige achtergrond van de vragen die in de dialoog aan de orde komen en de stellingen die de deelnemers aan het gesprek verdedigen. Naar mijn indruk blijft er nu te veel in het duister gehuld voor iemand die wel in de geestelijke ontwikkelingsgang van Augustinus is geïnteresseerd, maar niet over de nodige kennis van het wijsgerig denken in diens tijd en de eeuwen daarvoor beschikt.

Dit bezwaar geldt te meer nu de vertaler de op zichzelf respectabele beslissing genomen heeft de lange zinnen van Augustinus' retorische Latijn –„fluwelen lasso's” om de nek van de antieke toehoorders of lezers– zo veel mogelijk onaangetast te laten. „De lezer van Augustinus mag beseffen een pelgrim te zijn, geen toerist,” zegt Verhoeven om zijn vertaalwijze te beargumenteren.

Vastlopen
Inderdaad behoeft men als vertaler niet toe te geven aan de ongebreidelde gemakzucht van het moderne massatoerisme. Maar ik acht het niet denkbeeldig dat zelfs serieuze 'pelgrims' vastlopen in het Nederlands van Verhoeven. Die bereiken dan hun doel niet. Naar ik aanneem zal dit betreurenswaardige gevolg niet met de orde van Verhoevens bedoelingen met deze vertaling overeenstemmen.