Boekrecensie

Titel: Bronnen bij de belijdenis. Stemmen uit de geschiedenis van het christelijk geloof, eerste deel
Auteur: dr. C. A. Tukker

Uitgeverij: De Banier
Utrecht, 2000
ISBN 90 336 0478 7
Pagina's: 483
Prijs: ƒ 59,50

Recensie door dr. J. van Genderen - 13 juni 2001

Dr. Tukker wil lezers aansporen zelf geloof te doordenken

Luisteren naar stemmen
uit christelijke traditie

Er bestaat veel onkunde over de inhoud van het christelijk geloof. Dr. C. A. Tukker wil mensen aansporen om –aan de hand van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en toelichtende documenten uit de geschiedenis– zelf tot een doordenking van het christelijk geloof te komen.

Met de belijdenis wordt in dit werk van de hand van dr. Tukker vooral de Nederlandse Geloofsbelijdenis bedoeld, waarvan verschillende artikelen afgedrukt zijn. Bij de titel ”Bronnen bij de belijdenis” moet men niet in de eerste plaats denken aan bronnen waaruit de auteur van deze belijdenis geput heeft. Wat Tukker voor ogen heeft gestaan, is iets anders dan onderzoek doen naar de bronnen die Guido de Brès heeft gebruikt – van wie we overigens weten dat hij een bibliotheek bezat en dat hij veel aan Calvijn heeft ontleend.

In dit bronnenboek komen wel teksten en gedachten van De Brès en Calvijn voor, maar het omvat veel en veel meer. Dat zegt de ondertitel al: ”Stemmen uit de geschiedenis van het christelijk geloof”. Wie bij elk hoofdstuk de brede inhoudsopgave raadpleegt die erbij hoort, ziet dat deze geschiedenis voor de schrijver bij de vroege kerk begint en tot in de twintigste eeuw doorloopt. Aan de Middeleeuwen, de Reformatie en de Nadere Reformatie wordt veel aandacht besteed.

Dat betekent ook dat er een veelheid van stemmen klinkt. Maar de breedte wordt begrensd doordat dr. Tukker zich –mede op verzoek van de uitgever– gericht heeft op de behoeften en vragen van de reformatorische gezindte in Nederland en op de opvattingen van het christelijk geloof die bij de reformatorische belijders gelden.

Geloofszaken
Als het werk te zijner tijd compleet zal zijn, zal het betrekking blijken te hebben op vijftien ”geloofszaken” die in het centrum van de belangstelling staan. Welke onderwerpen dat zijn? Op de voorzijde van de band worden er veertien genoemd. Daar zullen vier boeken voor nodig zijn. Dit eerste deel bestaat uit een viertal hoofdstukken: over God, over de schepping, over de mens en over de openbaring.

Het is mij niet duidelijk waarom Tukker –die evenals de Nederlandse Geloofsbelijdenis het geloof in God vooropstelt– niet eerst weergeeft wat er over de openbaring en de Heilige Schrift te zeggen is. Hij verklaart dat de volgorde en het aantal van de geloofsartikelen niet bepaald zijn door die van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, maar door de keuze van de schrijver.

We lezen op bladzijde 38: „Voor de tijden, die wij nu beleven, is het zeer belangrijk dat wij onze aandacht erbij bepalen, dat en hoe God Zich openbaart in de schepping, in en aan de mens en in de geschapen werkelijkheid buiten de mens.” Dat zal waar zijn. Maar er is zo veel meer van groot belang voor onze tijd. Wat is er niet te doen over het Woord van God!

Over God
In dit hoofdstuk horen we eerst de stemmen van Justinus de Martelaar en zijn leerling Tatianus (tweede eeuw). Terecht wordt voor de nieuwe tijd speciaal H. Bavinck aan het woord gelaten. Hij had de gave om moeilijke dingen eenvoudig te formuleren. Zijn citaten zijn trefzeker en worden uitvoerig verantwoord.

Bij de ruimte die aan Bavinck gegeven wordt, valt het op dat er maar één alinea is waarin over zijn leer van de Drie-eenheid gesproken wordt. En dat terwijl juist Bavinck zo diep nagedacht heeft over deze fundamentele belijdenis van de kerk. Van de Nederlandse Geloofsbelijdenis hadden de artikelen 8 tot en met 11 een plaats verdiend naast artikel 1 en 2. Er was trouwens ook naar meer stemmen uit de vroege kerk te luisteren geweest.

Er is een probleem dat in elk hoofdstuk naar voren komt en waar ook de laatste zin van het boek mee te maken heeft. Met het oog op de verschuivingen in de laatste eeuwen wordt gezegd dat het zicht op de schepping als bron van openbaring op de achtergrond geraakt. Openbaart God Zich in de schepping en in het werk van de voorzienigheid? En wat betekent dat voor de kennis van God?

Volgens Calvijn is er een tweevoudige kennis van God: Hij openbaart Zich eerst als Schepper en vervolgens als Verlosser in Christus. Nu is er echter geen juiste eerste kennis van God zonder het Woord. Het zou anders geweest zijn als Adam in de staat der rechtheid was gebleven.

Alle kennis van God berust op openbaring. Bij Descartes wordt een afwijkend gevoelen gesignaleerd. In een helder stuk over deze heldere denker wordt een van zijn centrale stellingen aangehaald: alleen al op grond van dat ik besta en dat de idee van een soeverein volmaakt Wezen –dat wil zeggen van God– in mij is, is het bestaan van God zeer duidelijk aangetoond.

Schepping en voorzienigheid
Bij de hoofdstukken over deze thema's staan de artikelen 12, 13 en 14 van onze geloofsbelijdenis. Aan artikel 14 zijn gedeelten uit de Dordtse Leerregels toegevoegd (III/IV, 1 en 4).

Van de ruim 200 bladzijden worden er niet weinig gebruikt om theologen uit de Middeleeuwen mee te laten spreken. Tukker Iaat ook stemmen van middeleeuwse mystici horen. Vroeger zijn over God en de mens inderdaad dingen gezegd waaraan we als gereformeerde christenen niet voorbij moeten gaan.

In het derde hoofdstuk komt het conflict met Rome telkens ter sprake. „Als wij uit eigen krachten rechtvaardig worden, dan is de genade van Christus vergeefs” (Melanchthon). De leer van het concilie van Trente wordt uiteraard kritisch besproken.

Belangwekkend zijn de passages waarin ingegaan wordt op arminiaanse trekken in de evangelische beweging. Tukker meent dat men deze beweging onrecht doet als men zegt dat het arminianisme een bewust systematisch standpunt was. De nadruk op de vrije wil en de ontkenning van totale gevolgen van de erfzonde voor onze natuur houden verband met de methodologie van zending en evangelisatie. Toch zijn de consequenties daarvan ernstig genoeg.

Openbaring
Een aspect dat in dit hoofdstuk aan de orde gesteld wordt, is de verhouding van Schrift en traditie. Nadat het onderscheid tussen de Schrift, de traditie en de kerk en haar leer lange tijd vaag was gebleven, is de rooms-katholieke leer in de eeuw van de Reformatie vastgelegd.

Hoe zag men de functie van het menselijk verstand? Tot de vroege Verlichting is een figuur te rekenen als H. A. Roëll. Staat hij op het standpunt dat de rede ook in geloofszaken over de waarheid moet beslissen? Tukker betwijfelt of dat in zijn algemeenheid wel juist is. Wat ik in de geschriften van deze scherpzinnige theoloog las, bracht mij echter tot de conclusie dat hij met zijn stelling dat de „onfeilbare rede” even zeker is als de Heilige Schrift, het redelijk denken tot de beslissende instantie maakte. Hij stond daarin niet alleen! J. Koelman, die goed op de hoogte was, waarschuwde in 1692 niet voor niets tegen het vergif van de cartesiaanse filosofie.

Hoe staat het met de Nadere Reformatie? Het verlangen naar een nadere of tweede reformatie is volgens dr. Tukker niet alleen ethisch verwoord door de Teellincks en anderen, maar heeft ook een mystieke uitdrukking gevonden bij Theodorus à Brakel en Jodocus van Lodenstein. Het accent valt dan op het werk van de Geest in ons.

Het is nog wel de vraag of het kritische oordeel op blz. 482 billijk is. We lezen daar: „In het algemeen genomen hebben de bevindelijke theologen –vooral van de generatie van Brakel, Comrie, Hellenbroek en anderen– door de verlegging van de zekerheid van het geloof in geloofsgestalten en hebbelijkheden bijgedragen tot een opening voor de Schriftkritiek. Immers, langs dit spoor hebben zij de rechtzinnige belijdenis wel behouden, maar zowel de algemene als de bijzondere openbaring van haar functie ontdaan.”

Bavinck
Dit werk van dr. C. A. Tukker bevat een verzameling teksten, samenvattingen van teksten, toelichtingen en overzichten ten dienste van de bestudering van de theologiegeschiedenis. De auteur gaat van de gereformeerde belijdenis uit. En dat is zijn goed recht.

Zijn eigen visie komt niet overal naar voren. Maar het boek is ook geen dogmatiek. In de regel vertolkt de stem van Bavinck zijn mening wel. Zo kan hij zich vinden in het standpunt van Bavinck dat ook in de waarheden die de algemene openbaring ons doet kennen, (bijzondere) openbaring nodig is om de onzekerheid en onvolkomenheid van de verworvenheden van de algemene openbaring op te heffen (blz. 475).

Het boek getuigt van kennis van zaken. Behalve bekende worden er ook veel minder bekende uitspraken doorgegeven. De uitgever heeft het werk voortreffelijk verzorgd. Dat is het ook waard! Het is te verwachten dat deze publicatie haar weg wel zal vinden.

De schrijver vertelt ons in zijn verantwoording dat hij voorzien wil in de leemte aan kennis. Er is veel onkunde met betrekking tot de inhoud van het christelijk geloof. Het slot van deze inleiding spreekt voor zichzelf. Dr. Tukker wil de lezers en gebruikers van zijn boek aansporen om aan de hand van de geloofstekst en de toelichtende documenten uit de geschiedenis zelf tot een doordenking van het christelijk geloof te komen. „God geve dat een en ander mag dienen om de inhoud en de zekerheid van het christelijk geloof opnieuw aan het licht te brengen.”