Boekrecensie

Titel: The Pauline Debate on the Cosmos: Graeco-Roman Cosmology and Jewish Eschatology in Paul and in the Pseudo-Pauline Letters to the Colossians and the Ephesians
Auteur: G. H. van Kooten

Nog geen handelseditie beschikbaar

Recensie door prof. dr. G. A. M. Vleugels - 11 april 2001

„Auteur Efeziërs nam delen van Kolossensen aangepast over”

Vooronderstellingen zijn
niet vanzelfsprekend

Aan de dissertatie ”The Pauline Debate on the Cosmos” van G. H. van Kooten ligt veel fundamenteel onderzoek ten grondslag. Jammer dat cruciale methodologische fouten zorgen voor een onbevredigend resultaat.

G. H. van Kooten verdedigde op 25 januari aan de universiteit van Leiden zijn proefschrift. De enorme verzameling primaire literatuur die de auteur heeft doorgewerkt dwingt respect af. Zijn stelling is als volgt samen te vatten: Toen tegen Paulus' verwachting in een spoedig wereldeinde uitbleef, schreef een van zijn leerlingen de brief aan de Kolossensen, waarin Paulus' eindtijdscenario wordt geherinterpreteerd. Jezus' vervulling van de kosmos heeft volgens Kolossensen reeds plaatsgevonden in kruis en opstanding.

De auteur van Efeziërs gebruikt in de visie van Van Kooten nog een generatie later Kolossensen als uitgangspunt voor een nieuw werk, waarin er toch weer ruimte is voor toekomstverwachting. Deze auteur keert echter niet terug tot Paulus' verwachting van een aanstaande wederkomst van Christus, maar ziet uit naar een geleidelijke vervulling van de kosmos.

Om dit model inzichtelijk te maken, neemt deze auteur bijna de hele brief aan de Kolossensen over.

Parallellen
Van Kooten deelt Kolossensen in in negen secties, A tot I. Hij stelt dat in de brieven aan de Efeziërs al deze secties aangepast zijn overgenomen, op sectie E na. Op drie plaatsen zou de auteur van Efeziërs bovendien een nieuw gedeelte hebben toegevoegd, waarin materiaal uit sectie E is terechtgekomen. Deze gedeelten noemt Van Kooten ”NEW 1-3”.

Om zijn reconstructie te onderbouwen, interpreteert Van Kooten de kosmologische uitspraken bij Paulus en in Kolossensen en Efeze –beide noemt hij deutero-paulinische brieven– aan de hand van verwant ideeëngoed uit het hellenistisch Jodendom, het midden-platonisme en de stoa. Bovendien drukt hij een synopsis af van Efeziërs en Kolossensen, dat wil zeggen: een weergave in kolommen die de parallellie tussen beide brieven toont door gelijkende gedeelten naast elkaar af te drukken.

Van Kooten neemt niet alleen de geïsoleerde parallellen op, maar de doorlopende tekst van Kolossensen direct naast de doorlopende tekst van Efeziërs. Dit moet visueel aantonen dat de volledige structuur van Kolossensen is opgenomen in Efeziërs, aangevuld met drie nieuwe secties. Op die manier krijgt Van Kooten wel veel wit in zijn eerste kolom (Efeziërs) zowel als in zijn tweede (de doorlopende tekst van Kolossensen).

Wegen
In een derde kolom drukt de auteur van het proefschrift die teksten uit Kolossensen af die parallel lopen aan gedeelten uit Efeziërs, maar die niet zijn in te passen in een gemeenschappelijke structuur. Deze parallellen noemt Van Kooten supplementaire parallellen, die in de tweede kolom primaire parallellen. De benaming is echter misleidend. Het is niet verkeerd onderscheid te maken tussen primaire en secundaire parallellen, maar in zijn synopsis is het criterium voor dit onderscheid aanvechtbaar. Voor Van Kooten is een parallel primair als hij past in een door hem gepostuleerde herhaling van de lijn van Kolossensen in de Efeziërs-tekst. Deze lijn is echter wat moet worden bewezen en kan dus niet als instrument dienen tijdens het onderzoek.

De enige objectieve norm om primaire en secundaire parallellen te onderscheiden, is de omvang van de parallellie (kwantiteit) en de mate van overeenstemming met de tekst in de andere brief (kwaliteit). Van Kooten had dus eerst de parallellen moeten wegen. Om vervolgens na te gaan welke gedeelten een plaats hebben in de brief die afwijkt van de plaats van hun parallellen in de andere brief. Nu worden echter alle parallellen die de structuurovereenkomst doorbreken, naar kolom drie afgevoerd, ongeacht hun gewicht. Op deze wijze wordt de structuur van Kolossensen in de sjabloon van Efeziërs gedwongen.

Bovendien zijn de drie blokken NEW 1, 2 en 3 in Efeziërs echt niet de enige gedeelten zonder substantiële parallellen in Kolossensen. Als we alle blokken van twee of meer verzen in Efeziërs zonder substantiële parallellen in Kolossensen tellen, dan blijkt dat de drie 'nieuwe' blokken samen 27 'nieuwe' verzen bevatten, terwijl de andere blokken samen 44 'nieuwe' verzen tellen.

Vooronderstellingen
Essentiële bouwstenen in het betoog van Van Kooten, zoals de prioriteit van Kolossensen ten opzichte van Efeziërs en het auteurschap van Kolossensen en Efeziërs –beide brieven zijn volgens hem niet van Paulus' hand– worden vanaf het begin van de studie als vanzelfsprekendheden opgevoerd. Tegelijkertijd worden ze voorgesteld als bevindingen aan de hand van ditzelfde onderzoek, hoewel klare argumentatie ontbreekt. De lezer zou zich minder genomen voelen als Van Kooten aan het begin van zijn werk zijn vooronderstellingen kenbaar had gemaakt.

De hele constructie leunt zwaar op de stelling die Van Kooten tracht te onderbouwen in het eerste gedeelte van zijn proefschrift, namelijk dat de deutero-paulinische auteur van Kolossensen de achterhaalde eschatologie van Paulus heeft omgebouwd tot een kosmologie. Essentieel hierbij is de interpretatie die Van Kooten geeft aan het ”lichaam van Christus” in het centrale gedeelte van Kolossensen. Het betekent volgens hem de kosmos, en niet de gemeente. De bewijsvoering is echter niet overtuigend. Hellenistische parallellen worden op een verrassend gewillige wijze geharmoniseerd, terwijl nieuwtestamentische parallellen –bijvoorbeeld Romeinen 5:14 en Hebreën 10:1– niet in rekening worden gebracht. Het woord ”lichaam” –in het Grieks: ”sóma”– wordt nergens in Kolossensen expliciet kosmologisch geduid. Wel wordt het tweemaal ecclesiologisch geduid, dus ziende op de gemeente (Kolossensen 1:18 en 1:24). De niet-expliciete teksten Kolossensen 2:9; 2:17 en 2:19 moeten worden geïnterpreteerd in het licht van expliciete informatie in de brief zelf, niet op grond van twijfelachtige externe parallellen. In dit proefschrift heeft heel wat fundamenteel onderzoek zijn neerslag gevonden. Het is jammer dat enkele cruciale methodologische fouten zorgen voor een onbevredigend resultaat.

Prof. Vleugels is hoogleraar Nieuwe Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee (België) en promoveerde op een synopsis van Efeziërs en Kolossensen