Boekrecensie

Titel: Eusebius' Kerkgeschiedenis
Vertaald, bewerkt en van aantekeningen voorzien door dr. Chr. Fahner

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 239 0679 9
Pagina's: 472
Prijs: ƒ 65,-

Recensie door dr. A. van de Beek - 28 februari 2001

Vertaling Fahner helpt bij thuisraken in vroege kerk

Tussen kerk en keizer

In het midden van de vierde eeuw schreef de Griekse kerkvader Eusebius een geschiedenis van de kerk. Het is een van de belangrijkste bronnen geworden voor onze kennis van de vroege kerk. Daarom is het een werk dat nog steeds de volle aandacht verdient. Dr. Chr. Fahner heeft de moed opgevat dit werk in hedendaags Nederlands te vertalen.

Je moet er inderdaad moed voor hebben. Eusebius is geen makkelijke auteur. Hij schrijft ingewikkelde, lange zinnen, die voor je gevoel vaak tegendraads lopen. Maar Fahner is erin geslaagd dit werk open te leggen voor de huidige lezer. Dat is een grote winst. Het is te hopen dat velen dit werk zullen aanschaffen – en vooral lezen. Het boek kan helpen om de vroegste periode van het christendom beter te verstaan, vooral omdat de kerk toen ook in een minderheidspositie verkeerde. Eusebius staat juist op de drempel van minderheidskerk naar meerderheidskerk in het Romeinse rijk. We zien in hem de dankbaarheid weerspiegeld voor de constantijnse omwenteling. Vanuit dat perspectief heeft hij dan ook geschreven en kijkt hij terug op de eeuwen daarvoor.

Toegankelijk
Uit de inleiding van Fahner krijgen we een goede indruk van de positie van Eusebius. Hij was een typische middenfiguur: geen groot, bevlogen theoloog, maar een synthetische diplomaat, bemiddelend tussen kerk en keizer en tussen orthodox en ariaans – en als het moet altijd kiezend voor de keizer en voor de orthodoxie, die daarom ook altijd een gematigde orthodoxie is.

Plezierig is het register van namen achter in het boek en het feit dat een aantal kaarten is afgedrukt. Het maakt het boek toegankelijker.

Gewoon als leesboek, om thuis te raken in de Vroege Kerk, is de vertaling heel geschikt. Dat wil niet zeggen dat er geen vragen overblijven en opmerkingen te maken zijn. Er zitten nogal wat tik- of computerfouten in, hoewel ze in de regel niet echt storend zijn. De taal van Fahner is niet bepaald vloeiend. Men zou dat ook als een voordeel kunnen opvatten: dat doet recht aan de aard van de taal van Eusebius. Alleen werkt het bij Fahner net andersom: terecht knipt hij de lange Griekse zinnen in kleine stukjes en probeert ze in goed Nederlands weer te geven. Maar dat doet hij soms zo rigoureus, dat de taal niet meer vloeit en iets staccato-achtigs krijgt.

Koning Abgar
Wat ik meer mis, is een uitvoeriger notenapparaat. Ik weet dat voetnoten mensen makkelijk afschrikken om te kopen. Ik heb dus ook begrip voor de keuze van Fahner om de noten uiterst summier te houden: het is beter dat meer mensen het boek lezen zonder allerlei details, dan dat de werking beperkt blijft tot enkele liefhebbers. Maar ik zou in elk geval graag iets meer informatie hebben gehad over de betrouwbaarheid van bepaalde gegevens. Zo vermeldt Eusebius een briefwisseling van koning Abgar van Edessa met Jezus. Beide brieven zijn integraal afgedrukt (blz. 70-74). Dat is uiteraard bijzonder boeiend. In een kleine voetnoot staat vermeld dat de brief van Jezus in enkele handschriften voorkomt. Hier zou ik minstens een toelichting willen hebben –juist voor de niet patristisch geschoolde lezer– wat dat betekent voor de status van deze brief. Ik zou trouwens ook enig inzicht willen krijgen in de manier waarop tegen de brief van Abgar wordt aangekeken door hedendaagse historici.

Vertaling
Wetenschappelijk heb ik enkele vragen over de wijze van vertalen. Mogelijk kan ik daarmee ook iets duidelijk maken van de problemen waar een vertaler voor komt te staan en die hij voortdurend moet oplossen. Dat zal hopelijk het respect voor Fahner alleen maar verhogen, ook als ik zijn keuzes op bepaalde punten niet deel. Ik noem drie voorbeelden.

Fahner vertaalt de Godsnaam met „Heere”. Hij probeert ook uit te leggen waarom hij dat doet (blz. 30), maar dat lukt niet echt. Als we ons voorstellen wat voor theoloog Eusebius was, en hoe hij in het Nederlandse theologische landschap van dit moment zou hebben gepast, dan zou hij een typische Samen-op-Wegtheoloog zijn geweest. Niet te orthodox, maar wel zo'n beetje. En zeker niet vrijzinnig in strikte zin. Zulke theologen zeggen in Nederland geen „Heere”, maar „Heer”. Dat Fahner dat zelf niet doet, is een andere zaak. Maar in de vertaling moet je proberen in de hedendaagse context zo goed mogelijk weer te geven wat de auteur wil zeggen.

Eusebius verwijt de aanhangers van Cerinthus dat zij zich te buiten gaan aan aardse wellust. Fahner vertaalt dat met „eten, drinken, en huwelijksfeesten” (blz. 147). Dat laatste woord kan inderdaad de vertaling van het Griekse „gamoi” zijn, dat Eusebius gebruikt. Maar het betekent ook „seks” of zelfs „seksuele uitspattingen”. De vertaling „huwelijksfeesten” geeft de pointe niet weer. Het lijkt net of daarmee bruiloften zouden worden veroordeeld. Het gaat om mensen die alleen maar denken aan hun lusten. Daarom moet je vertalen met „eten, drinken en seks”.

Hetzelfde geldt bij het aanbod van Nikolaus aan de andere oudsten in Jeruzalem die jaloers op hem zijn om zijn knappe vrouw. „Wie wil mag haar huwen”, zegt hij dan volgens Fahner. Als je niet te grof wilt zijn, zou je minstens moeten vertalen met: „mag haar hebben”. En dat geeft net de andere nuance waar de Nikolaieten (blz. 147v.; Openb. 2:6, 15) mee aan de haal gingen.

Bisschopszetel
In de derde eeuw sterft de Romeinse bisschop Lucius na nog maar enkele maanden zijn ambt te hebben bediend. „Stervend gaf hij het ambt over aan Stefanus”, vertaalt Fahner dan. Dat is een letterlijke weergave van het Grieks. Maar het roept bij ons waarschijnlijk heel andere associaties op dan Eusebius erbij had. Het roept althans bij mij het beeld op van een zieke dienaar die een beminde broeder bij zijn sterfbed heeft en hem persoonlijk zijn taak overdraagt: „Jij moet mijn werk overnemen.”

Maar je kunt ook veel zakelijker vertalen met: „Bij zijn dood gaf hij het ambt over aan Stefanus.” Dat hoeft zelfs niet te betekenen dat hij zelf Stefanus uitkoos of hem gesproken heeft. Het kan simpel betekenen dat de bisschopszetel door de dood van Cornelius openkwam en Stefanus zijn opvolger werd. Taalkundig is beide mogelijk. De beslissing moet dus vallen vanuit andere overwegingen. Vanuit een vroomheidscultuur ligt de eerste vertaling voor de hand. Maar vanuit onze kennis van bisschopskeuzen verdient de tweede de voorkeur.

De eerste geeft immers de indruk dat een bisschop zijn eigen opvolger aanwees en zelf ordineerde. Nu weten we van Stefanus' tijdgenoot Cyprianus dat volgens hem bisschoppen moesten worden gekozen door het volk in samenwerking met de bisschoppen uit de naburige plaatsen. Er was wel verschil van mening tussen Cyprianus en Stefanus over de status van de bisschop van Rome, maar dat deze zijn eigen opvolger zou aanwijzen lijkt me onwaarschijnlijk. Zelfs in het uitgesproken papale Rome van nu wordt de paus nog altijd aangewezen door anderen en wordt afwijking van die regel als usurpatie gezien. Als Cornelius dus al Stefanus eigenhandig het ambt gaf, dan is dat in de ogen van Eusebius geen vrome scène, maar machtsmisbruik.

Ik geef deze voorbeelden om te laten zien hoe moeilijk vertalen is en hoezeer bij elke zin weer alles moet worden bedacht. Om dan aan ruim 400 bladzijden te beginnen vraagt inderdaad moed. Maar Fahner bewijst er wel velen een dienst mee. Ze kunnen nu deelgenoot worden van wat deze oude Griekse kerkvader te melden heeft.