Boekrecensie

Titel: Leven en werk van ds. J. Fraanje
Auteurs: A. Bel en W. B. Kranendonk

Uitgeverij: Den Hertog
Houten, 2000
ISBN 90 331 1136 5
Pagina's: 285
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door dr. J. Broekhuis - 14 februari 2001

Ds. Fraanje, predikant
naast het volk

Jarenlang stond ds. Jozias Fraanje in Barneveld. Als herder en leraar wist hij de harten van de Veluwenaren te winnen door naast het volk te gaan staan. Zijn preken waren ontdekkend en besteedden veel aandacht aan de innerlijke geloofsbeleving. Uitgever A. Bel en journalist W. B. Kranendonk schreven zijn biografie.

De biografie is in. In een tijd van individualisering wordt de belangstelling voor de mens achter het geschiedverhaal wakker. Het gevaar dreigt dat de grens tussen levensbeschrijving en romantisering meer en meer vloeiend wordt. Uitgever A. Bel en journalist W. B. Kranendonk hebben als middelpunt van ”Leven en werk van ds. J. Fraanje” voor het stichtelijke element gekozen. De lijnen uit de omtrek worden alle naar dit centrum getrokken. We pakken de belangrijkste op.

Jozias (Joost) Fraanje werd op 20 oktober 1878 in Biezelinge op het Zeeuwse Zuid-Beveland geboren. Volgens de overlevering stamt de familie Fraanje af van de hugenoten die in de zeventiende eeuw uit het Franse Elzas-Lotharingen werden verdreven. In de omgeving van Borssele oefenden de Fraanjes het beroep van wagenmaker uit.

Het was Jozias niet gegeven om een school te bezoeken, enerzijds omdat zijn ouders bezwaar hadden tegen de verplichte vaccinatie, anderzijds uit economische motieven. Enkele jongens uit zijn dorp brachten hem het lezen bij. Voor het schrijven zou Fraanje later de hulp inroepen van zijn vrouw en kinderen. Hij zegt van deze episode: „Tot mijn smart heb ik nooit schoolgegaan.”

Op zijn zeventiende jaar werkte hij op het land van Jan Rottier en „maakte de Heere met hem bemoeienissen.” Toen hij 21 jaar was „kreeg hij de zonde lief”, wat resulteerde in een werelds leven tot zijn 26e jaar. Achteraf mocht Joost inzien dat de Heere bezig was om de belofte aan zijn overleden grootvader te vervullen. Deze getuigde voor zijn heengaan: „Driemaal heb ik in 't verborgen iets van God geleerd: ik ga sterven, ik ga erven en één uit mijn kinderen zal leraar worden.”

De geroepene
De hoofdstukken 4 tot en met 7 beschrijven hoe de jonge Fraanje een Saulus-bekering meemaakte onder de prediking van de 21-jarige oefenaar G. H. Kersten uit Meliskerke. Hij roept het uit: „Het was of ik de Hogepriester zag met de plaat op Zijn borst en dat Hij mij verwaardigd had, mij in Zijn eeuwige liefde op te nemen, in en met God te verzoenen. O, die vrede met God Drieënig.” Fraanje voelde zich aangetrokken tot de vrije kruisgemeente van Goes, die zich in 1905 voegde bij de (Ledeboeriaanse) Gereformeerde Gemeente. Ds. H. Roelofsen kwam in datzelfde jaar als predikant in Goes en Fraanje werd er huisvriend.

In 1906 werd hij tot ouderling gekozen. Twee jaar later kreeg hij toestemming een stichtelijk woord te spreken. In september 1909 werd Fraanje als oefenaar aan de Goese gemeente verbonden. Eerder dat jaar was hij in het huwelijk getreden met Piernella Filius. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren.

Nadat Fraanje in 1912 oefenaar was geworden in Terneuzen werd hij er op 10 november 1912 tot predikant bevestigd. Bij die gelegenheid weigerde hij het oude ambtsgewaad van mantel, bef, steek en korte broek te dragen. „In die kleren van Napoleon ga ik niet lopen.” Begin december 1913 vond de bevestiging en intrede te Rotterdam plaats, en in 1916 te Goes. Twee jaar later werd hij beroepen door de Gereformeerde Gemeente te Barneveld. In deze gemeente stond hij tot aan zijn overlijden, op 70-jarige leeftijd in 1949. Zijn weduwe overleed in 1986 in de gezegende ouderdom van 98 jaar.

Brieven
De auteurs tekenen ds. Fraanje als een man die een drukke correspondentie heeft gevoerd. Deze vormt voor een levensbeschrijving een belangrijke bron van informatie. Het is een stukje armoede dat in onze tijd e-mail en telefoon de plaats van brieven hebben ingenomen. De predikant voelde zich aangetrokken tot gezelschappen, zelfs buiten het eigen kerkverband. Je krijgt de indruk dat vooral vrouwen deel uitmaakten van die kringen: de meeste brieven zijn aan zielsvriendinnen geschreven. Met ds. W. C. Lamain te Grand Rapids werden geestelijke ervaringen uitgewisseld. Maar ook de soldaten in het vroegere Indië kregen brieven van hun dominee.

Wat opvalt is dat de persoon en het werk van Christus voor ds. Fraanje steeds meer naar voren kwamen. In psalm 90 staat de vraag: „Wie kent de sterkte Uws toorns en Uw verbolgenheid naardat Gij te vrezen zijt?” Aan het eind van zijn aardse loopbaan zei ds. Fraanje: „Die vraag kan niet een der schepselen beantwoorden, maar de gezegende Heere Jezus, mijn allerdierbaarste Middelaar, beantwoordt en verklaart die vraag met deze woorden: Ik heb de pers alleen getreden. En dat wil ik U nog zeggen. De engelen zeggen: het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen. Maar de kerk zegt: Gij, Lam, Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.”

Onderwijs en politiek
Bij zijn toelating tot het leraarsambt kreeg ds. Fraanje vragen over het ontvangen onderwijs. Het bleek dat kerkrecht zijn zwakste kant was. Dat zette zich door in zijn verdere levensgang: hij hield niet van organisaties en strakke regels. Hij preekte waar hij werd gevraagd. Uit deze „preekstations” zijn later vaak zelfstandige gemeentes ontstaan.

Ds. Fraanje koesterde bezwaren tegen het christelijk onderwijs: „Ik ben een tegenstander van het middellijke leven.” Maar ziedaar: in 1932 werd de school van de gereformeerde gemeente –de latere Ds. J. Fraanjeschool– geopend. Tot het eind van zijn leven bleef de predikant bestuurslid van het schoolbestuur.

Deze omslag in zijn denken deed zich ook voor bij de stichting van een Theologische School. Ds. G. H. Kersten was er een warm voorstander van: preken zonder te studeren kan niet. Enkele jaren later gaf Fraanje zijn verzet op en nam hij zitting in de Commissie van Toezicht, het latere curatorium. Hij werd voorzitter.

Een tweede punt waarin ds. Fraanje en ds. Kersten van mening verschilden was de politiek. Ds. Kersten werd lid van de Tweede Kamer. Ds. Fraanje was van oordeel dat alle ambtsdragers zich verre moesten houden van het politieke bedrijf: hij onthield het avondmaal aan kerkenraadsleden die bestuurslid waren van een kiesvereniging. Daarbij kwam dat de predikant moeite had met de politieke betrokkenheid van gewone gemeenteleden. Soms riep hij op om niet te stemmen!

Preken
De soms driftige Zeeuwse predikant wist de harten van de Veluwenaren te winnen door naast het volk te gaan staan. Ds. Fraanje was geen man van studie. Zijn preken waren ontdekkend en besteedden veel aandacht aan de innerlijke geloofsbeleving. Zondags waren er drie diensten, met vaak 's morgens en 's avonds een preek over dezelfde tekst. Omdat ik als kind in de gemeente van ds. Fraanje zat –ik ben door hem gedoopt– kan ik me dat nog levendig herinneren, evenals het feit dat hij als Zeeuw moeite had met het uitspreken van de „g” en daarvoor vaak de „h” gebruikte.

De dominee preekte graag en veel. In 1948 leidde hij in ruim zes weken 32 dankdagdiensten! Het waren nog wel eens diensten „op de zak”, met een extra collecte voor de voorganger. Dan kwamen de kinderen van ds. Fraanje bij mijn ouders klompen kopen en betaalden met veel klein collectegeld.

In het pastoraat kende ds. Fraanje de kracht van het gebed. Tot verwondering van de omgeving ondervond een vrouw, die ernstige psychische moeilijkheden had, dat de duivel voor het gebed op de loop gaat. In de oorlogstijd en daarna maakte de predikant gebruik van een tandem. Het boek vermeldt ouderling H. Goor als „aandrijver”, maar ook ouderling A. Schreuder zat voor op de tandem.

Strijd
Ds. Fraanje kwam in 1949 vijf weken in het ziekenhuis te liggen. Een ernstige vorm van suikerziekte was bij hem geconstateerd. Geestelijk was het voor hem een zeer bemoedigende tijd. Thuis kwamen er echter momenten van grote strijd. Mogelijk gaf dit de aanzet tot het verhaal dat hij „donker” is gestorven. Jammer dat de auteurs dit verder niet bespreken. Want wie de brieven goed leest, merkt dat ds. Fraanje heeft ervaren dat Christus moet wassen en dat een dominee minder mag worden.

In een brief van 14 juli 1949 schrijft hij over de mens, met wie het laag afloopt: „Hoe arm, hoe nietig, hoe afhankelijk. Hij wordt, met eerbied gezegd, geheel op niets teruggebracht, maar alleen die Christus, Zijn Persoon en Zijn offer, Zijn wil, werk en manier.” Ds. Fraanje zou gevraagd hebben om op zijn grafsteen de woorden uit psalm 113:4 te zetten: „Wie is aan onze God gelijk? Die armen opricht uit het slijk?”

Waardering
Dit is een biografie, waarvoor we dankbaar kunnen zijn. Eerlijk en stichtend, al constateerden we hier en daar schoonheidsfoutjes en al zou de stof door een meer gefaseerde indeling aan duidelijkheid gewonnen hebben. In de jubileumdienst van 20 oktober 1948 getuigde de leraar: „Mijn stervensdag zal mijn blijdste dag zijn en de Jongste Dag is mijn bruiloftsdag. Kom, Heere Jezus, kom!”

Als je op het kerkhof loopt, kom je bij het graf van ds. J. Fraanje. En je denkt: het gaat allemaal voorbij. Slechts één ding blijft, namelijk wat op zijn graf staat: „En Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.” (Psalm 41:13b).