Boekrecensie

Titel: Vrienden van de Bruidegom; het leven van James en William Guthrie
Auteur: J. Bout en N. J. Spaan

Uitgeverij: Den Hertog
Houten, 2000
ISBN 90 331 1497 6
Pagina's: 287
Prijs: ƒ 42,50

Recensie door J. van 't Hul - 31 januari 2001

„Ik heb mijn vaders
hoofd gezien!”

Op de Netherbowpoort te Edinburgh staat een hoofd te kijk. Het hoofd van James Guthrie. De beul had het hoofd van het lichaam gescheiden. Guthrie had een zoontje van vijf jaar. Elke dag draafde de kleine William zo snel hij op zijn kleine beentjes kon door de Highstreet naar de Netherbowpoort. Daar stond hij dagelijks een tijdlang te staren naar het stille tafereel, naar het indrukwekkende hoofd dat hoog boven op de poort stond. Het hoofd van de man die hem zo vaak op zijn knie had genomen en zo ernstig met hem had gesproken. Alsof het nóg met hem sprak. Telkens weer fluisterde William dan: „Dat is mijn vader!”

Iedere keer als William thuiskwam en zijn moeder hem vol onrust vroeg waar hij toch geweest was, zei de jongen: „Ik heb mijn vaders hoofd gezien! Ik heb mijn vaders hoofd gezien!” William huilde niet en hij treurde niet, maar je zag hem nooit meer spelen. Hij werd gemaakt tot een zoeker van God.

William besloot in de voetstappen van zijn vader te gaan. Hij ging theologie studeren en zou James Guthrie opvolgen in de bediening van het Woord. Onverwachts maakte een ziekte een einde aan William Guthries leven. Hij werd achttien jaar oud. Een jaar eerder had hij zijn moeder verloren. Toen had hij voor het laatst naar zijn vaders hoofd gekeken, de jonge William ligt nu begraven in zijn moeders graf. En nog steeds stond zijn vaders hoofd op een staak op de Netherbowpoort, meer dan zevenentwintig jaar lang.

”Killing times”
In het boek ”Vrienden van de Bruidegom” beschrijven de dames Bout en Spaan het leven van James Guthrie (ca. 1612-1661) en zijn neef William Guthrie (1620-1665). Het boek verplaatst de lezer naar een van de meest bewogen tijden uit de Schotse kerkgeschiedenis. Het waren de ”killing times”, een periode vol twist en tweedracht, vol rokende brandstapels en vunzige kerkerholen, verminkte lichamen en vergoten bloed, een tijdsgewricht vol ellende, zowel in de burgerlijke als in de kerkelijke samenleving.

Beide Guthries raakten verwikkeld in de strijd die bekend is geworden als ”de strijd om de kroonrechten van Christus”. Ze wilden die rechten verdedigen tegenover de autoritaire macht van koning Karel II en het parlement. Voor James eindigde de strijd op het schavot; het kostte zijn neef William zijn ambt als herder en leraar van de gemeente Fenwick.

Het boek is geen uitgespitte biografie geworden. Van beide Guthries zijn geen persoonlijke overleveringen bekend. Geen dagboeken, memoires of brieven zijn er overgebleven. De gegevens die in dit boek zijn bijeengebracht, zijn afgeleid uit de schaarse historische gegevens die van deze covenanters bekend zijn. Beide levensschetsen zijn kundig ineengevlochten met de kerkelijke verwikkelingen van het zeventiende-eeuwse Schotland, wat de kerkhistorische waarde van de bundel aanzienlijk verhoogt.

Onbuigzaam
Olivier Cromwell typeerde James Guthrie eens als „de man die niet buigen wilde.” Anderen gaven hem de naam Mr. Sickerfoot (meneer stijfhoofd). De waarheid was dat Guthrie wilde lijden en sterven voor de zaak van Christus. Aan het slot van de lange rede die James Guthrie hield voordat hij zijn hoofd in de strop stak, kijkt men deze man in zijn hart: „Jezus Christus is mijn Licht en mijn Leven, mijn Gerechtigheid, mijn Sterkte, mijn Heil en mijn Begeerte. Hem, o Hem prijs ik u aan met al de kracht van mijn ziel. Zalig zijn zij die op Hem vertrouwen. Loof Hem, o mijn ziel, van nu aan tot in eeuwigheid.”

Terwijl hij hoger op de ladder klom, riep hij luid, en het klonk als een uitroep van de overwinning: „Zijt Gij niet van ouds af de Heere, mijn God, mijn Heilige? Ik zal niet sterven, maar leven.” Toen werd hij van de ladder afgestoten.

William Guthrie was een ander mens, nogal stemmingsgevoelig, soms somber, soms uitbundig. William moet bijzondere pastorale gaven hebben gehad om zijn weerbarstige kudde met listigheid te vangen. William Guthrie is bekend geworden als de schrijver van het boek ”Des christens groot interest”, het enige werk dat hij ooit publiceerde. Van dat werk schreef Rutherford dat er, behalve de ”Viervoudige Staat” van Boston, „geen werk van godgeleerdheid in Schotland een bredere verspreiding heeft gekend of een grotere invloed heeft uitgeoefend dan dit boek van William Guthries pen”.

Winterdag
Het boek is boeiend geschreven en opent zelfs als ware het een roman: „Het is een koude winterdag in Schotland. Hevige sneeuwval heeft het ruwe bergland veranderd in een witte wereld. Barre kou houdt het land in zijn ijzeren greep. Ook over de stad Stirling heeft de sneeuw zich als een deken uitgespreid. De bejaarde predikant van Stirling deert het echter niet. In de oude pastorie is de vergrijsde prediker druk bezig. Hij ruimt de laden op van een antieke kast in zijn studeerkamer. Alles wat in de loop der tijden is verzameld, kan nu weg.”

Een enkele maal bekruipt de lezer ook het idee dat, door een gebrek aan persoonlijke overleveringen, de auteurs hier en daar zelf een invulling geven aan de wijze waarop de dingen gebeurd zouden kunnen zijn. Een veelvuldig gebruik van zinnen als: „Ze zullen elkaar wel onderzoekend aangekeken hebben” (blz. 30), „Het ligt voor de hand dat...” (blz. 32), „Er is weinig fantasie voor nodig om...” (blz. 50) doet dit vermoeden.

Daarmee blijft overeind dat ”Vrienden van de Bruidegom” een indrukwekkende en waardige levensbeschrijving levert van twee markante predikanten. Het boek is meer dan royaal geïllustreerd en het besluit met twee registers, van persoonsnamen en plaatsnamen.