Boekrecensie

Titel: Hoeden tot het heil. Gisbertus Voetius en het pastoraat
Auteur: dr. J. W. van Pelt

Uitgeverij: Willem de Zwijgerstichting
Apeldoorn, 2000
ISBN 90 72462 28 9
Pagina's: 47
Prijs: ƒ 9,50

Recensie door dr. C. A. de Niet - 17 januari 2001

Van Pelt onderzoekt pastoraat in klassieke gereformeerde theologie

Voetius en de hoeders tot het heil

Wie de lijn van de klassieke gereformeerde theologie wil volgen, zal de hoekstenen van de Reformatie niet alleen in de prediking, maar zeker ook in het pastoraat tot gelding willen brengen. De genade van God, de Schrift en het geloof in de Christus der Schriften zullen dan de fundamentele noties zijn in het pastorale gesprek. Dat is niet alleen, maar wel vooral een taak van de ambtsdragers in de christelijke gemeente. Hun herderlijke bemoeienis met de gemeente als geheel en met de individuele gelovigen kan met Gisbertus Voetius gekarakteriseerd worden als „hoeden tot het heil.”

De laatste woorden vormen de titel van een beschouwing door dr. J. W. van Pelt over Voetius' visie op het pastoraat, die onlangs in de brochurereeks ”Reformatorische Stemmen” van de Willem de Zwijgerstichting verscheen. De auteur promoveerde in 1999 op een onderzoek naar de samenhang van trinitarische en antropologische aspecten in het pastoraat. Het tweede hoofddeel van zijn dissertatie bestaat uit een historisch overzicht van het pastoraat in de klassieke gereformeerde theologie. Belangrijke noties uit het hoofdstuk daaruit dat aan Voetius' oordeel over pastorale aangelegenheden gewijd is, vinden we in deze brochure terug.

Van Pelt schetst de ontwikkeling van het pastoraat vanaf de Reformatie. Hij beschrijft de eigen positie van Voetius in de gereformeerde traditie en wijdt het grootste deel van zijn boekje aan het doel, de inhoud en de vorm van het pastoraat bij Voetius. Anders dan bij Luther, is er bij Voetius ruime aandacht voor het ambtelijke huisbezoek. In de lijn van Zwingli, Bucer en Calvijn ziet Voetius het als een taak voor predikant en ouderlingen om aan de leiding over de gemeente mede gestalte te geven in pastorale gesprekken tijdens het ambtelijk huisbezoek.

Betrokkenheid
Dat betekent niet dat er bij hem geen aandacht zou zijn voor het priesterschap van alle gelovigen. Met name wijst hij op de plicht van ouders om hun kinderen op te voeden in de praktijk der godzaligheid. Voetius plaatst de opbouw en stichting van de gemeente in de context van de ”visitatio christiana”. Daarmee wordt niet het sociale contact in algemene zin bedoeld, maar de onderlinge betrokkenheid van de leden van Christus' gemeente, die zowel gestalte krijgt in de dagelijkse omgang van de gemeenteleden met elkaar en met anderen, als in de pastorale zorg van ambtsdragers. Deze zaken vormen geen tegenstelling, maar vullen elkaar aan.

Voetius zag het als zijn roeping om zijn studenten, de latere predikanten, voor te gaan in de rechte leer (orthodoxie) en in de juiste levenspraktijk (orthopraxie). Dat in zijn academische geschriften, in het bijzonder zijn uiteenzettingen over de praktijk der godzaligheid, grote nadruk ligt op de persoon van de pastor zelf, is daarvan een logisch gevolg. De vaste grond voor de pastorale troost die de predikant en de ouderling in de door Voetius concreet beschreven levenssituaties bieden mogen, ligt echter niet in diens levenspraktijk, maar in Gods genadige verkiezing. De vragen rond de uitverkiezing waren Voetius niet onbekend. Toch is werkelijke troost in het pastoraat bij hem verbonden met de onwankelbare zekerheid van het heil in God en in Zijn werk.

Opdracht
Terecht wijst Van Pelt erop dat de grondige, maar logicistische benadering van de problematiek in de academische disputaties van Voetius voor ons besef niet geheel spoort met de psychische aspecten van geestelijke noodsituaties. Toch noemt de auteur ook elementen bij Voetius die van blijvende waarde zijn voor een werkelijk gereformeerde visie op ambt en pastoraat. Hoeden tot het heil is en blijft een opdracht van Christus als de Koning van Zijn gemeente.