Boekrecensie

Titel: De bestrijding der Hattemisten
Auteur: Carolus Tuinman; ingeleid door prof. dr. C. Graafland

Uitgeverij: De Schatkamer
Rumpt, i.s.m. Stichting Studie der Nadere Reformatie
ISBN 90 5741 112 1
Pagina's: 925
Prijs: ƒ 99,-

Titel: De toevlucht en sterkte van het ware christendom in leven en sterven
Auteur: Carolus Tuinman

Uitgeverij: F. N. Snoek
Ermelo, 2000
ISBN 90 76731 11 x
Pagina's: 1030 (2 delen)
Prijs: ƒ 182,-

Recensie door J. M. D. de Heer - 29 november 2000

Vurig predikant op
de bres voor de kerk

„Schrikkelijk gehoond” werd Gods majesteit door de leer van Pontiaan van Hattem. Daarom zocht de classis Walcheren een geschikt predikant om „met ernst en kracht” deze leer uit te roeien. In Carolus Tuinman (1659-1728) werd een geharnast tegenstander van de hattemisten gevonden. Van deze strijdvaardige predikant uit Middelburg verscheen echter ook een schriftuurlijk-bevindelijke catechismusverklaring, die ook in deze tijd een goede hulp kan bieden voor de uitleg van het troostboek.

De oudvader Carolus Tuinman is vooral bekend geworden om zijn taalkundige interesse, zijn polemiek met de hattemisten en zijn catechismusverklaring. Wie wil kennismaken met de 'polemische' of de 'stichtelijke' Tuinman kan nu terecht bij twee uitstekend verzorgde herdrukken: ”De bestrijding der Hattemisten” en ”De toevlucht en sterkte van het ware christendom”, beide in oude druk.

Voedingsbodem
Geboren in Maastricht, in 1659, diende Tuinman uitsluitend Zeeuwse gemeenten: achtereenvolgens St. Kruis, St. Maartensdijk, Goes en Middelburg. Toen de predikant in 1699 intrede deed in de Zeeuwse hoofdstad, stonden er gezaghebbende predikanten als B. Smytegelt, J. Leydekker en J. Fruytier.

Laatstgenoemde had, samen met zijn collega Schorer, al de taak gekregen om op te treden tegen de antinomiaanse gevoelens van onder meer Jacob Verschoor, die zichzelf had opgeworpen als oefenaar. Maar in de Zeeuwse hoofdstad bleken de geschriften van de afgezette predikant Pontiaan van Hattem en de Leidse amateur-theoloog Jacob Brill een goede voedingsbodem te vinden. De kerkenraad vreesde het ergste. „De hemel is rondom zwart en overtrokken”, schreef Carolus Tuinman.

De classis Walcheren en de kerkenraad van Middelburg gaven Tuinman de opdracht om de hattemistische dwalingen te bestrijden. De Middelburgse predikant deed het grondig! Tussen 1712 en 1717 verschenen negen scherpe en scherpzinnige bestrijdingen van wat Tuinman noemde de vrijgeesten. Hij wilde de kerk van zijn dagen wakker schudden. De mensen slapen, „ja ronken gelijk Jona, daar het kerkschip als denkt te breken”, luidde de noodkreet van de predikant.

De kern van het hattemistische gevoelen is dat de mens zo volkomen afhankelijk is van God, dat hij volkomen lijdelijk is. Per definitie doet hij Gods wil en daarom is er geen wet nodig. Door de zonde beseft de mens dit echter niet, hij heeft een verkeerd begrip van God. Christus verlost hem daarvan. Van de rechtvaardiging van de goddeloze is bij Van Hattem en zijn aanhangers duidelijk geen sprake. Van Gods voorzienige leiding evenmin, omdat alles afhangt van een blinde noodzakelijkheid.

Calvijn
Onder de titel ”De bestrijding der Hattemisten” heeft uitgeverij De Schatkamer een herdruk verzorgd van zes titels, die inclusief aanhangsels ruim 900 bladzijden tellen. Prof. dr. C. Graafland verzorgde een historische inleiding.

Opmerkelijk is dat Tuinman zijn bestrijding begon met het vertalen van een boek van Johannes Calvijn tegen de vrijgeesten. Volgens de predikant zijn de vrijgeesten en de antinomianen uit zijn tijd tweelingen, afstammelingen van hun voorvaders de gnostieken en manicheeërs. De Middelburgse predikant plaatste de dwalingen van zijn tijdgenoten daarmee in een historisch perspectief. En hoewel de parallel tussen de libertijnen in de tijd van de Reformatie en de hattemisten in de vroege achttiende eeuw niet altijd opgaat, heeft Tuinmans methode voor het heden zeggingskracht. Veel discussies op het kerkelijk erf hebben in de kerkgeschiedenis al veel eerder gewoed, veel argumenten zijn al lang aangevoerd, onderbouwd en weerlegd. Wie kennisneemt van de geschiedenis zal niet zo snel denken dat hij iets nieuws te vertellen heeft.

Niemand onder de antinomianen kon zeggen dat Tuinman zich onvoldoende in hun visie verdiepte. De vele tientallen citaten uit de werken van de hattemisten onderstrepen dat Tuinman zijn tegenstanders serieus nam en pas na uitvoerige studie weerlegde. Maar dat deed hij dan ook grondig. Ook deze methode bevat een les voor het heden.

Bestraffingen
Wie op grond van Tuinmans polemische werken zou denken dat hij uitsluitend een scherp theoloog was, doet er goed aan zijn catechismusverklaring te lezen, die overigens pas ruim tien jaar na Tuinmans overlijden werd gedrukt. Ook daarin ontbreekt overigens de polemiek niet. In vele preken krijgen „dwalingen” van pelagianen, Papisten, lutheranen, socinianen, spinozisten, arminianen er geducht van langs. Maar vooral waarschuwt hij opnieuw op vele plaatsen tegen de vrijgeesten. Hun „vergif” is in de ogen van Tuinman zelfs erger dan de „superstitie” van het pausdom.

Toch had de predikant ook oog voor trouwe kerkgangers die niets van doen wilden hebben met al die dwalingen. Een vast onderdeel in de preken is de bestraffingen van „velen onder ons.” Te bestraffen zijn ook zij „die in Christus niet geloven, maar Hem verwerpen, vertreden, niet aannemen, die niet weten dat zulk een Middelaar hen noodzakelijk is.”

De catechismusverklaring van de Zeeuwse predikant maakt vooral indruk door de grondig schriftuurlijke uitleg van het troostboek. De preek over de eerste zondag telt alleen al ruim 400 (verwijzingen naar) schriftplaatsen. Tuinman blijft dicht bij de tekst van de Heidelberger en legt deze stap voor stap uit. Als zodanig is zijn verklaring vooral een betrouwbaar naslagwerk voor de gereformeerde leer, die naast het ”Schatboek” van Ursinus nuttig zal zijn bij de bestudering van de catechismus.

Geloof
Hoewel niet expliciet, maakt Tuinman in zijn preken duidelijke keuzes in de discussies omtrent het geloof die in zijn dagen woedden. De twist was opgelaaid toen de Dokkumse predikant Theodorus van Thuynen de opvatting verdedigde dat het verzekerd vertrouwen in de vergeving van zonden tot het wezen van het geloof behoort. Anderen, onder wie A. Driessen en na hem A. Comrie, stelden weliswaar dat het geloof niet zonder zekerheid is, maar dat het verzekerde vertrouwen eerst door de oefeningen van het geloof ontvangen wordt.

Al in de eerste catechismuspreek wordt duidelijk welke positie Tuinman kiest, een positie waarmee hij dicht stond bij plaatsgenoten als Petrus Immens en Bernardus Smytegelt. Alle gelovigen, schrijft Tuinman, „hebben wel deel aan den grond der vertroosting, als die even dierbaar geloof verkregen hebben en dezelve beloften van God ontvangen. Maar zij durven zich dezelve niet alle even zeer toe-eigenen.” De verzekering is niet een „wezenlijke daad maar een vrucht van het oprecht geloof, wanneer het sterk is.” En bij de zevende zondag tekent Tuinman aan dat dit een beschrijving is van het geloof „in zijn volkomenheid”, een geloof dat „trappen heeft naar de mate van het geloof.”

Drie stukken
Tuinman houdt in zijn verklaring vast aan de oorspronkelijke bedoeling van de drie stukken van de Heidelberger: de kennis van de ellende gaat voorop en wekt een begeerte naar de verlossing. Door de ellendekennis wordt een zondaar arm van geest, verslagen en verbrijzeld. Pas dan zal het geloof eerst recht met zelfverloochening Christus begeren en aannemen, schrijft de Middelburgse pastor.

Ondertussen roept Tuinman al zijn hoorders toe: „Onderwerpt uzelf met zachtmoedigheid onder de bediening van Wet en Evangelie, overweegt uw rampzalige staat zonder geloof en Christus, stelt u voor ogen Gods vrije genade, belijdt uw schuld voor God en bidt Hem om genade. Gaat uit uzelfs en de zonde en neemt uw toevlucht tot Christus. Erkent dat Hij rechtvaardig zou zijn al verstoot Hij u voor eeuwig.”