Boekrecensie

Titel: Kant
Auteur: Roger Scruton

Uitgeverij: Lemniscaat
Rotterdam, 2000
ISBN 90 5637 235 1
Pagina's: 123
Prijs: ƒ 24,50

Titel: Filosofisch denken: een handleiding voor nieuwsgierige mensen
Auteur: Roger Scruton

Uitgeverij: Bijleveld
Utrecht, 2000
ISBN 90 6131 809 2
Pagina's: 176
Prijs:ƒ 35,-

Recensie door B. J. Spruyt - 8 november 2000

Scruton kan met conservatieve argumenten moderne mens overtuigen

Opgaan in iets
dat de mens overstijgt

Ineens is hij er, onvermijdelijk en onontkoombaar: de Engelse filosoof Roger Scruton. Je hoort zijn naam noemen, ziet zijn boeken in de winkel liggen en leest interviews en recensies in kranten en tijdschriften. Wie is deze Scruton, die de universiteit verliet om zich te verstoppen op het Engelse platteland en daar niet alleen het recht op de vossenjacht maar ook de noodzaak van het geloof in God verkondigt?

Geconfronteerd met de verwildering van de moderne samenleving erkennen niet-gelovigen in toenemende mate het belang dat gelovigen al langer aan een hecht verankerde moraal toekennen. Maar waarop kunnen deze niet-gelovigen hun moraal baseren? Op een gevoel van goed en kwaad dat te herleiden is tot een herinnering aan een God die inmiddels afwezig is en misschien zelfs niet bestaat?

J. L. Heldring schreef een lezenswaardige column in NRC Handelsblad van 24 oktober jl. Het stukje heette ”Herinnering aan een afwezige schat” en ging in op de discussie die het boekje ”Politiek met een hart” van RPF-Tweede-Kamerlid André Rouvoet heeft opgeroepen. Heldring stelde vast dat het debat over de grondslagen van de moraal, zoals dat vier à vijf jaar geleden gedurende enkele maanden in krantenkolommen heeft gewoed, weer geopend lijkt te zijn. Rouvoet, aldus Heldring, heeft zinnige kanttekeningen geplaatst bij het morele relativisme, dat er de oorzaak van is dat politiek en samenleving niet meer weten waarom ze het ene standpunt verbieden en het andere toelaten.

Nu rekent Rouvoet zich tot de gelovige conservatieven. En dat was voor Heldring aanleiding de vraag aan de orde te stellen waar de niet-gelovige conservatieven staan. Mensen als Bolkestein (en Heldring zelf) koesteren eveneens bezwaren tegen het relativisme en achten een „bezielend verband” voor een samenleving noodzakelijk. Maar de transcendente waarheid van waaruit Rouvoet redeneert, ontbreekt hun. Waar kunnen zij uitkomst vinden?

Heldring suggereerde de Poolse (maar in Oxford werkzame) filosoof Leszek Kolakowski. In zijn laatste boek, getiteld ”Het alledaagse leven” (besproken in deze krant van 18 oktober), betoogde hij dat „een morele intuïtie” het onderscheid tussen goed en kwaad moet uitmaken. „We raken niet vertrouwd met morele kennis, doordat iemand ons ervan overtuigt dat Kant, Husserl of Plato gelijk had”, aldus Kolakowski, „maar omdat we ons schuldig kunnen voelen en ook daadwerkelijk voelen, als we regels overtreden waarvan we weten dat ze geldig zijn.”

Als een soort nadere toelichting op deze uitspraak citeerde Heldring ook nog de volgende passage uit het toneelstuk ”The Cocktail Party” van T. S. Eliot: „Maar zelfs als ik de weg uit het bos weet te vinden, zal ik achterblijven met de ontroostbare herinnering aan de schat die ik in het bos hoopte te vinden, maar nooit vond, en die daar niet was en misschien nergens is? Maar als hij nergens is, waarom voel ik mij dan schuldig hem niet gevonden te hebben?” En deze vraag deed Heldring tot slot weer de vraag stellen: „Ons gevoel van goed en kwaad gebaseerd op een herinnering aan een –of misschien zelfs niet bestaande– afwezige God?”

Gemeenschappelijke fundering
Wanneer conservatieve niet-gelovigen meer zekerheid zouden willen dan een gevoel gebaseerd op een herinnering aan iets dat inmiddels afwezig is of zelfs nooit heeft bestaan, zouden zij het beste terechtkunnen bij de Engelse schrijver C. S. Lewis. Bij hem zouden gelovige en niet-gelovige conservatieven zelfs een gemeenschappelijke fundering van hun moraal kunnen aantreffen.

Want alhoewel Lewis een belijdend christen was en zelfs apologeet van zijn geloof, heeft hij enkele filosofische publicaties op zijn naam staan die met opzet slechts impliciet christelijk zijn. Hij kon zo ook schrijven omdat hij van mening was dat de christelijke ethiek niet iets nieuws (anders dan een verdieping of verinwendiging) heeft toegevoegd aan de morele orde die met de schepping is voorgegeven. Zij, die christelijke ethiek, maakt daar deel van uit, evenals de deugdenleer van klassieke schrijvers, de Edda, de ”Gesprekken van Confucius” of ”Beowulf”.

In een essay over ethiek uit 1943 verzette Lewis zich dan ook tegen de gedachte die toen ook al bij veel christenen leefde, dat de wereld tot de christelijke moraal moet terugkeren om de beschaving te bewaren. Zo'n oproep gaat uit van de veronderstelling dat de christelijke ethiek iets geheel nieuws is, waartoe mensen moeten worden bekeerd. Maar in het christelijk geloof staat de vergeving van zonden centraal, van zonden die niet tegen een onbekende wet zijn begaan maar tegen een set van morele voorschriften „die al bekend was en al was overtreden.”

Zoektocht
Maar goed, tegen Lewis bestaan zo veel vooroordelen dat de kans dat niet-gelovige conservatieven zijn boeken ter hand zullen nemen, bijna irreëel is. Maar misschien dat zij wel te verleiden zijn om niet alleen de boeken van Kolakowski en Eliot te lezen, maar ook die van de Engelse filosoof Roger Scruton. Twee daarvan zijn inmiddels ook in het Nederlands beschikbaar. Het eerste, over Immanuel Kant (1724-1804), verscheen in de serie ”Kopstukken Filosofie”, de vertaling van de Masters-serie van Oxford University Press die bij uitgeverij Lemniscaat verschijnt. Dat boek toont vooral zijn vakmanschap: een helderder inleiding op de filosofie van Kant is waarschijnlijk niet gemakkelijk te vinden.

Het tweede verscheen begin dit jaar bij uitgeverij Bijleveld onder de titel ”Filosofisch denken: een handleiding voor nieuwsgierige mensen”, een wat matte vertaling van de oorspronkelijke, provocerende titel ”An Intelligent Person's Guide to Philosophy”. Dat boek geeft de persoonlijke visie van Scruton op filosofie als menselijke zoektocht naar wijsheid, inzicht en begrip. Een lange documentaire over Scruton die de VPRO vorig jaar uitzond, de vele recensies van beide boeken in kranten en tijdschriften, gevoegd bij de niet weinige interviews met de auteur die hier en daar zijn verschenen, maken dat zijn ideeën en opvattingen inmiddels gemakkelijk toegankelijk zijn. Die getuigen vooral van de troost en geborgenheid van een natuurlijk leven, waar de moderne westerse mens totaal van vervreemd is geraakt. Die moderne mens is volgens Scruton een nomade, een ontwortelde die in de waan verkeert dat hij zijn identiteit zelf moet scheppen. Dat is ook het thema van de moderne literatuur. Scruton houdt hem voor dat hij zichzelf als individu veel te belangrijk vindt en dat de bestemming van het leven gelegen is in een opgaan in iets dat groter is dan wijzelf: de geschiedenis, de continuïteit, de traditie, de natuurlijke orde. Het enige medicijn tegen de fragmentatie van het moderne leven is de traditionele piëteit en sereniteit, die ons in staat stelt de schoonheid en geborgenheid van de traditie te ontdekken.

Muze
In Engeland staat Scruton bekend als een van de scherpste en meest rebelse filosofen van zijn tijd. Scruton (1944) heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan: romans en essays en dikke pillen over de geschiedenis van de westerse filosofie, naast monografieën over uiteenlopende onderwerpen zoals het seksuele verlangen, esthetica, muziek, architectuur en het conservatisme. Maar daaraan alleen heeft hij zijn faam niet te danken.

Scruton werd nationaal bekend omdat hij halverwege de jaren zeventig de Conservatieve Filosofiegroep oprichtte, die conservatieve parlementariërs en intellectuelen bij elkaar bracht. De bedoeling van de bijeenkomsten was de Conservatieve Partij moreel en ideologisch te wapenen tegen de socialistische orthodoxie. Scruton maakte zich sterk voor een coherente politieke filosofie die een tegenwicht kon bieden in de strijd tegen de overmachtige linkse vijand. Hij was de ideoloog achter Margaret Thatcher, maar knapte af op haar ongebreidelde geloof in de vrije markt. Scruton legde zijn politieke opvattingen neer in ”The Meaning of Conservatism” (1980), waarvan binnenkort een geheel nieuwe versie verschijnt.

Maar hij wekte vooral opzien door in 1994 zijn indrukwekkende academische carrière, die hem in Cambridge, Londen en Boston bracht, op te geven en zich samen met zijn muze –zijn vrouw Sophie–, hun zoontje Samuel en hun vijf paarden te verstoppen op het Engelse platteland. Daar, op een boerderij in het graafschap Wiltshire, leeft hij nu als privé-geleerde, „wiens belangrijkste interesses”, naar eigen zeggen, „literatuur en muziek zijn, maar die niettemin door zijn geweten wordt geprovoceerd om publieke standpunten in te nemen.” Die standpunten zijn altijd controversieel. Met eigenzinnige tegendraadsheid verdedigt hij niet alleen de Britse aristocratie en de vossenjacht, maar kan hij ook fantastisch fulmineren tegen de moderne architectuur in de steden. Hij weet daarin net de juiste maat en toon te vinden, zodat hij zichzelf niet te kijk zet als een clown en charlatan.

Thuis
Scrutons huidige positie contrasteert scherp met zijn afkomst. Zijn jeugd bracht hij door in een naargeestig dorp langs een spoorlijn, in een gezin dat door ruzie en geweld werd verscheurd. Op zijn zestiende ontvluchtte hij het al. Die ervaring is tegelijkertijd de stimulans geweest van een zoektocht naar een thuis. Hij meende dat hij dat thuis van vrede zelf moest scheppen. Dat verklaart zijn haast bezeten productiviteit, die resulteerde in een lange reeks van boeken die volgens Scruton zelf cirkelen om de vraag hoe de angst voor het leven kan worden overwonnen. Daarmee ging hij door totdat hij ontdekte dat herstel en verzoening niet gecreëerd maar hervonden moeten worden. Scruton hervond de vrede en een thuis in de „sereniteit van vrijwillige opoffering.”

Centraal in de gedachten van Scruton staat het besef dat het dierlijke in de mens stilering, transformatie en sublimatie behoeft. Dat gaat dwars tegen de tijdgeest in, die volgens Scruton juist wordt bepaald door de bereidheid aan het dierlijke toe te geven. De predikers van de seksuele bevrijding en popmuzikanten zijn de hogepriesters van deze tijdgeest.

Scruton past dat inzicht op tal van zaken toe. Op de liefde natuurlijk in de eerste plaats. Dierlijke driften vragen om transformatie in erotiek. Het huwelijk is niets minder dan een creatieve inspanning om boven jezelf uit te groeien door trouw te zijn en te blijven aan een afgelegde eed (wat iets anders is dan het aangaan, voor de duur van wederzijdse instemming, van een contract). Want het huwelijk is een eeuwige belofte die bij je blijft, ook al breek je haar. Door het huwelijk ontstaat een nieuwe eenheid, en echtscheiding is de vernietiging daarvan met, volgens Scruton, „onvoorziene psychische gevolgen.”

Op de muziek: de beat in popmuziek heeft niets met ritme te maken, maar alles met „het laatste droevige skelet van ritme, ontdaan van menselijk leven.” Wie daarentegen van klassieke muziek weet te genieten, is in staat „te antwoorden op een wijdere wereld” en beschikt daartoe over een „goed-geordende ziel.”

Jacht
En ook op de jacht. De mens is volgens Scruton een jager en verzamelaar in stamverband. In de vossenjacht is die natuurlijke aandrift gesublimeerd tot een ceremonie. Van de tegenstanders van de vossenjacht moet hij niets hebben. Hun verwijt dat die jacht een speeltje van een bevoorrechte klasse is, weerlegt hij met het argument dat een hele gemeenschap van hoog tot laag erbij betrokken is. En het wat sentimentelere argument dat het toch zo zielig is voor een vos om door een groep honden te worden opgejaagd, pareert hij met de opmerking dat het geen enkel dier in de natuur gegeven is een pijnloze, zachte dood te sterven.

Dit voorbeeld van de vossenjacht maakt ook duidelijk hoe Scruton zijn thema's kiest. Natuurlijk, hij is zelf een hartstochtelijk jager. Zijn vrouw en hij vonden elkaar toen zij hem weer te paard hielp nadat hij was gevallen. Maar juist in een tijd waarin er in Engeland een maatschappelijk debat over dit onderwerp woedde, schreef hij een boekje waarin hij dit instituut verdedigde. (Het wachten is op de uitgever die het sterk autobiografische ”On hunting” vertaald durft uit te geven.) Maar hij doet dit door dit onderwerp in te kapselen in een pleidooi voor een leven binnen een natuurlijke, voorgegeven orde. Het getuigt natuurlijk van een zekere recalcitrantie om als intellectueel een verdediging van de vossenjacht te schrijven, maar de manier waarop Scruton dat doet dwingt respect af en noopt de lezer tot het ernstig nemen van de argumenten achter zijn levens- en wereldbeschouwing.

Orgel
's Zondags bespeelt Scruton het orgel in de dorpskerk. Hij speelt dan Bach, die volgens hem „de schoonheid en de troost van de religie bezingt.” Hij is een gelovige in die zin dat hij overtuigd is van de noodzaak in God te geloven. De bijbelse drieslag van paradijs, zondeval en verlossing zegt zijns inziens het diepste wat over ons bestaan kan worden gezegd.

In deze wereld voelen we ons niet thuis. We zoeken naar continuïteit, naar iets aan gene zijde van onze ervaring. Dat religieuze verlangen mondt uit in een „godsgevoel”, in een besef dat de wereld in zichzelf incompleet is en afhankelijk van iets waarop zij is aangelegd. Wat dat ”iets” is, is voor Scruton eigenlijk onmogelijk om te benoemen. Maar het ontbreken van dit gevoel, dit besef van een hogere orde, ligt volgens Scruton aan de wortel van de moderne ontheemdheid en de golven van collectieve hysterie en bijgeloof die zo af en toe over de wereld razen: alles staat op losse schroeven in een wereld die zonder orde en evenwicht is omdat het haar ontbreekt aan het ontzag voor ”iets” dat groter is dan wij zijn.

Hoe tegendraads de opvattingen van Scruton ook zijn, zij weten te overtuigen. Dat blijkt uit enkele recensies in media die liever voor vertegenwoordigers van de boulevardpers zouden willen worden uitgescholden dan voor conservatief. In Trouw bijvoorbeeld stelde een recensent onlangs vast dat Scruton „eenzijdig voor een traditionele moraal kiest en tegen, bijvoorbeeld, samenwonen.” Toch vervolgde hij zijn stukje als volgt:

„Maar Scruton beargumenteert zijn standpunt wel, en overtuigt daardoor meer dan andere conservatieven. Zijn pleidooi voor monogamie bijvoorbeeld, en dan niet wat hij noemt de moderne seriële monogamie, komt logisch voort uit zijn afwijzing van een relatie als contract waarin men elkaar wederzijds diensten levert. We moeten de ander als mens blijven zien, en niet als gebruiksvoorwerp dat na gebruik of bij slijtage weggeworpen kan worden. Dat er redenen zijn om te scheiden of om niet te trouwen, neemt niet weg dat het huwelijk overtuigend verdedigd kan worden. Met zijn heldere betoog laat Scruton zien dat conservatisme ook lucide kan zijn.”

Voor degenen die zouden willen strijden voor normaliteit, is er daarom veel te leren van deze Engelse filosoof, die zo weet te argumenteren dat hij –hoe traditioneel zijn standpunten ook zijn– ook moderne lezers weet te overtuigen van de verdedigbaarheid van oude instituties. Evenals bij Kolakowski en in Eliots toneelstuk is die moraal verankerd in het besef of gevoel van een hogere orde die zich nauwelijks laat benoemen maar niet te ontkennen is. Lewis zou zulke mensen tegemoet treden met zijn specifieke argumenten voor het bestaan van die orde en van het menselijk falen tegenover die orde. En hun vervolgens de brief van Paulus aan de Romeinen aanraden.