Boekrecensie

Titel: Buiten de kerk geen enkel behoud!?
Auteur: G. J. Mink

Uitgeverij: Willem de Zwijgerstichting
Apeldoorn, 2000
ISBN 90 7246 6227 0
Pagina's: 53
Prijs: ƒ 9,50

Recensie door ds. P. van der Kraan - 20 september 2000

G. J. Mink overziet ontwikkeling van Origenes tot Kuitert

Buiten de kerk geen zaligheid

„Extra ecclesiam nulla salus.” Buiten de kerk is er geen zaligheid. Het gezegde is afkomstig van Origenes (185-254) en verder doordacht door Cyprianus (200?-258). Sedertdien is de uitspraak niet meer verdwenen uit de ecclesiologie, de leer aangaande de kerk. Wie de invloed van deze woorden op het denken over de kerk wil nagaan, kan terecht in de brochure ”Buiten de kerk geen enkel behoud!?” In deze uitgave biedt G. J. Mink in vogelvlucht een overzicht van de ontwikkeling van Origenes tot Kuitert.

In het gezegde van Origenes valt alle nadruk op de kerk. Want ten aanzien van het heil waren alle theologen vóór Kuitert het erover eens dat de kerk het eeuwig behoud van mensen raakt die van nature eeuwig verloren zijn. Minder eenduidig ligt dat bij de vraag over de kerk. In zijn nabeschouwing stelt de schrijver dat het de zichtbare kerk moet zijn. Het zou namelijk een zinloze herhaling zijn van wat al is gezegd als het ging over de onzichtbare kerk, de ware christgelovigen die hun zaligheid reeds in Christus hebben.

Duidelijk is dat allen die zich over deze woorden hebben uitgesproken de zichtbare kerk bedoelden. Als voorbeeld daarvan dient Augustinus, die de ene katholieke kerk, waartoe men moet behoren om behouden te worden, ziet als een gemengd lichaam. Zoals in de ark reine en onreine dieren waren, zo zijn onder de gedoopten ook mensen die niet delen in Gods barmhartigheid. Hoe moet je daarmee omgaan? Augustinus meent dat het probleem van de gemengde kerk niet door tuchtoefening moet worden opgelost. Doel is immers niet de heiligheid van de kerk op aarde te realiseren, wel om haar gezondheid en de liefdesgemeenschap tussen God en Zijn volk te bewaken.

Martelaarschap
Het zou interessant zijn om na te gaan wat deze woorden van Augustinus betekenen in het licht van ”zij die gingen” en ”zij die bleven”. Maar daarover gaat deze brochure niet. Wel over de invloed van het gezegde van Origenes in de kerkgeschiedenis. Augustinus geeft die uitspraak een mildere toepassing dan Origenes, voor wie doop en martelaarschap buiten de kerk onmogelijk waarde kunnen hebben. Beide kanten zien we in varianten de hele geschiedenis door.

In het rooms-katholieke spreken over de kerk klinkt deze uitspraak heel scherp in de tijd van de contrareformatie, milder in de vorige en deze eeuw. Calvijn (en de gereformeerde reformatie na hem) ziet de kerk primair niet als wereldkerk, maar als plaatselijke kerk waarin het Woord wordt verkondigd en de Geest wil werken. Daarom past hij Origenes' uitspraak toe op de plaatselijke kerk. Wellicht dat juist de verbinding tussen Origenes' uitspraak en de plaatselijke kerk er de juiste, missionaire, spits aan geeft. Dan valt de klemtoon op het goede woord: zaligheid.

Voor of tegen
Adolphe Monod klaagt in zijn verantwoording waarom hij in de gevestigde kerk is gebleven over het aantal uren en dagen, over de lichamelijke en de geestelijke energie die het hem kostte om zich te verdiepen in de voors en tegens van afscheiding, die zich in zijn dagen voltrok en waar hij niet in meeging. Hij spreekt als zijn overtuiging uit dat de duivel er meer voordeel bij heeft dan God. Ligt dit gevaar niet telkens op de loer als we het accent verleggen van ”zaligheid” naar ”kerk”?

Dankzij Christus en Zijn kerkvergaderend werk door Woord en Geest is er behoud, waarbij Hij de zichtbare kerk inschakelt. Zo wil het adagium van Origenes antwoord geven op de vraag wat we moeten doen om zalig te worden. Het antwoord van Petrus bevat een oproep tot bekering en doop. Wie daaraan gehoor geeft, behoort voortaan tot de kring van mensen die behouden worden (Handelingen 2:38, 47). Zo bezien kan de uitspraak van Origenes verstaan worden als: „Intra ecclesia salus.” Binnen de kerk is behoud omdat het God behaagt door de prediking van de gekruiste Christus zalig te maken die geloven.

Aan de kerk, die de prediking van een rijke Christus voor arme zondaren hoog in het vaandel heeft en houdt, is de sleutelmacht van het koninkrijk der hemelen toegezegd (Matthéüs 16:19). Zo komen we uit bij Augustinus. Doel is niet op aarde een kerk van heiligen te krijgen of een kerk die zo heilig mogelijk is, wel een voortdurende inspanning om de kerk te bewaren bij de gezonde leer.