Boekrecensie

Titel: Inleiding op het Oude Testament
Auteurs: Raymond B. Dillard en Tremper Longman

Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 2000
ISBN 90 5030 994 1
Pagina's: 584
Prijs: ƒ 125,-

Recensie door M.M.C. van der Wind-Baauw - 13 september 2000

Een opstap naar
het Oude Testament

Wie zonder kennis van de achtergronden het Oude Testament leest, mist behoorlijk wat van de betekenis. Dr. Paul: „Tegen de geschiedenis van Hagar kijk je minder vreemd aan als je weet dat Abraham volgens de wetten van die tijd legitiem handelde.” Of je nu gemeentelid, dominee, student of wetenschapper bent, eigenlijk kun je niet zonder een inleiding op het Oude Testament. Maar Nederlandstalige boeken op dit gebied zijn, aldus drs. H. J. de Bie en dr. M. J. Paul, schriftkritisch of ze raken verouderd.

Zowel bij de Cursus Godsdienstonderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten als aan de Theologische Hogeschool vanwege de Gereformeerde Bond (THGB) in Ede waren de docenten Oude Testament verlegen om een nieuwe inleiding op het Oude Testament vanuit orthodox-protestant standpunt.

Uitgeverij Groen wilde in deze behoefte voorzien. Zaterdag verschijnt de vertaling van de in 1995 in het Engels uitgegeven ”Inleiding op het Oude Testament” van de hoogleraren Raymond B. Dillard en Tremper Longman III.

Drs. H. J. de Bie, docent Oude Testament in Ede, bewerkte de vertaling van W. J. Samyn-Oudshoorn en zorgde ervoor dat de verschillende vaktermen de in Nederland gebruikelijke benamingen kregen. De laatste maanden raakte ook dr. M. J. Paul, die met ingang van dit cursusjaar colleges in de onderbouw van de THGB gaat geven, betrokken bij de nieuwe uitgave. Hij nam de drukproeven door en schreef een korte schets van de situatie in het Nederlandse taalgebied.

Daarnaast voegde ds. De Bie, duidelijk onderscheiden van de oorspronkelijke tekst, enkele verklaringen en toelichtingen toe. De literatuuroverzichten vulden de twee docenten aan met verwijzingen naar Nederlandse artikelen, commentaren en dissertaties.

Leefwereld
In een inleiding, zo legt dr. Paul de bedoeling van dit soort boeken uit, probeert men de leefwereld van de bijbelschrijvers te reconstrueren zodat de hedendaagse lezer de boodschap beter kan begrijpen. „Er worden soms gewoonten en gebruiken verondersteld die wij niet meer kennen. In de tijd dat de bijbelboeken werden geschreven, kenden tijdgenoten allerlei omstandigheden die niet expliciet zijn vermeld. In een inleiding probeer je het ”wie, wat, waar en waarom” te weten te komen.”

Beide oorspronkelijke auteurs –Dillard is overleden– werk(t)en aan het Westminster Theological Seminary in Philadelphia. „Ze zijn bijbelgetrouw”, aldus dr. Paul, „en tegelijk volop op de hoogte van hedendaagse ontwikkelingen.” Ds. De Bie voelt zich vooral aangesproken door de manier waarop zij omgaan met de schriftkritische bijbelwetenschap. „Ze verwerpen de resultaten daarvan niet enkel met een beroep op Schrift en belijdenis. Dat zou niet overtuigen. Op een zakelijk probleem moet zakelijk worden ingegaan met controleerbare argumenten. Dat doen Dillard en Longman.”

Hun werk onderscheidt zich van de meeste andere inleidingen doordat ze ook over de geschiedenis en over de theologie schrijven. De Bie en Paul spreekt dat wel aan. „Dat maakt het boek leesbaarder en breder toepasbaar.”

Bij de keuze voor een inleiding zijn beide predikanten en ook CGO-docent B. van Ojen bewust terechtgekomen in de Engelstalige wereld. Dr. Paul legt uit waarom. „De Duitse aanpak is grondig, maar heel erg op het ontstaan van de teksten gericht. De bronnensplitsing staat centraal. In Engeland en Amerika is die ook wel doorgedrongen, maar veel later. Daar zijn veel meer orthodoxe bijbeluitleggers. Tientallen.”

Openbaring
Dillard en Longman gaan ervan uit dat we in het Oude Testament niet met losse schrijvers te maken hebben, maar dat het in de eerste plaats Gods openbaring is, waarvan die auteurs iets laten oplichten.

Bij de behandeling van ieder bijbelboek trekken zij ook een lijn naar het Nieuwe Testament. Aan de rijksuniversiteiten in ons land is dat niet gebruikelijk. Ds. De Bie vindt echter dat zij, gelet op de traditie, zo'n werkwijze niet kunnen volhouden. „Wij ontvangen het Oude Testament uit handen van de Heere Jezus.”

Ds. De Bie hoopt dat met het verschijnen van de inleiding van Dillard en Longman een nieuwe trend wordt gezet. Het mooie van de nieuwe inleiding is voor hem dat de auteurs het diachronische en synchronische aspect combineren. De predikant legt uit wat hij daarmee bedoelt. Enerzijds willen Dillard en Longman opsporen wat in het verleden feitelijk is gebeurd, gezegd en geschreven (diachronisch). Anderzijds besteden zij ook aandacht aan de betekenis van de tekst hier en nu (synchronisch). Ds. De Bie: „De Heilige Schrift is niet alleen het werk van de Heilige Geest, maar de Heilige Geest is er ook mee aan het werk. De daden van God zijn om te gedenken en te vieren.”

Open
Beide docenten vinden de inleiding van Dillard en Longman goed geschikt als studieboek. „Het is breed georiënteerd en het probeert eerlijk alle stromingen weer te geven. De auteurs hebben geen polemiek geschreven, maar geven vrij open verschillende opvattingen van anderen.”

Daaraan zit ook een andere kant. Op sommige punten stemmen De Bie en Paul niet met de inleiding in. Zelf zijn ze overtuigd van de eenheid van het boek Jesaja. Dillard en Longman laten echter duidelijk de mogelijkheid open dat er aanvullingen op en bewerkingen van Jesaja hebben plaatsgehad.

Toch verschilt dit standpunt voor hen duidelijk van de veronderstelling dat er twee of drie auteurs (deutero- en trito-Jesaja) moeten zijn geweest. De aanhangers van die theorie gaan er namelijk van uit dat voorzegging niet mogelijk is, legt dr. Paul uit. De schrijver vanaf hoofdstuk 40 moet dus in de ballingschap hebben geleefd. En de auteur vanaf hoofdstuk 56 zou al teruggekeerd moeten zijn. „Dat is een ongeloofsstandpunt op de tekst leggen”, oordeelt dr. Paul. „Bij Dillard en Longman is dat niet aan de orde. Zij willen Jesaja als woord van God accepteren. Alleen komen zij op grond van binnenbijbelse argumenten op sommige plaatsen tot de conclusie dat de tekst aangevuld kan zijn.”

Een ander punt is dat de auteurs niet bij Israël stil blijven staan, maar ook richting het Nieuwe Testament kijken. Dat waarderen de beide bewerkers op zich positief. „Maar daarbij gaan Dillard en Longman voortdurend richting kerk. Wij hadden ook graag iets over de betekenis voor het huidige Joodse volk te horen gekregen.” Verder lezen beide auteurs het Hooglied bijvoorbeeld niet allegorisch. Zij stellen dat dat bijbelboek niet in de eerste plaats over Christus gaat.

Toch kunnen de twee docenten het boek aanbevelen. Dr. Paul: „Bij een leerboek hoef je het niet overal mee eens te zijn. In gesprekken met studenten kun je de argumenten wegen.”

Maar ook voor geïnteresseerde gemeenteleden vindt hij het geschikt. „Het is prima”, zegt hij, „wanneer iemand de kanttekeningen en de bijbelverklaringen van Dächsel en Matthew Henry gebruikt. Maar er zijn zo veel nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied.” Hij denkt dan aan de invloed van de archeologie, de toegenomen kennis van de talen en de hulp vanuit de literatuurwetenschap waardoor meer inzicht is ontstaan in de structuur van de bijbelboeken. „De Schrift is wat de hoofdzaak betreft helder. Maar de details en de gewoonten die verondersteld worden, zijn voor ons moeilijk te begrijpen. Hoe meer je je echter verdiept in de achtergronden, des te beter is de vertolking naar nu te maken. Dit boek is daarvoor een opstap.”