Boekrecensie

Titel: Ruth. Verklaring van de Hebreeuwse bijbel
Auteur: dr. K. A. D. Smelik

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2000
ISBN 90 4350 236 7
Pagina's: 173
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door drs. T. C. Guijt - 30 augustus 2000

Over de assimilatie van Ruth

Aan het boek Ruth zijn in de loop van de tijd al vele preken en meditaties gewijd. Het aantal commentaren is eveneens talrijk. Aan deze reeks heeft dr. K. A. D. Smelik er een toegevoegd: ”Ruth. Verklaring van de Hebreeuwse bijbel”. Het boek is geschreven in de serie ”Verklaring van de Hebreeuwse bijbel”. Dit commentaar boeit, maar stelt evenzeer teleur.

Indien wij bij de Schrift zijn opgevoed, is de geschiedenis die in het bijbelboek Ruth wordt verhaald, bekend. In de traditionele uitleg wordt dikwijls de nadruk gelegd op de geestelijke betekenis die aan de geschiedenis wordt toegekend. Toch moeten wij waken voor een al te allegorische interpretatie van dit bijbelboek. Als immers alle woorden en daden van met name Ruth geestelijk worden verklaard, bestaat het gevaar van willekeur en subjectivisme. Daarbij wordt aan de echte betekenis van dit bijbelboek en de eerbied voor de Heilige Schrift als geheel afbreuk gedaan.

Anderzijds bestaat het gevaar dat men de geschiedenis van dit bijbelboek als een verhaal beschouwt, waaraan iedere historische betekenis moet worden ontzegd. Ook dan ontsporen we, omdat we in het boek Ruth met historische stof te maken hebben, die de Heilige Geest ons door middel van de bijbelschrijver heeft willen toevertrouwen.

Grondig
Dr. Smelik is naar mijn overtuiging aan beide gevaren ontkomen. Dat betekent evenwel niet dat ik geen kritische kanttekeningen wil plaatsen. Integendeel. Maar laat ik met het positieve beginnen. De schrijver toont een grondige kennis van het bijbels Hebreeuws en is op de hoogte van de resultaten van het meest recente schriftonderzoek. Op duidelijke wijze laat hij zien welke subtiele woordspelingen en zinswendingen de bijbelschrijver vaak gebruikt.

Als hij de begrippen ”lossen” en ”losser” behandelt, in het kader van de uitleg van hoofdstuk 3, toont hij duidelijk aan dat we deze begrippen niet direct terug kunnen lezen in de thora. Want de gegevens die de thora bevat omtrent het losserschap stroken niet met de wijze waarop in het boek Ruth over het losserschap wordt gesproken. Wel wijst de auteur op een belangrijke parallel met Jeremia 32, wanneer het gaat om de aankoop van een stuk land door een losser. In dat gedeelte gaat het erom dat Hanámeël, de zoon van Jeremia's oom Sallum, de profeet voorstelt zijn akker te kopen omdat hij „het recht van lossing tot aankopen” heeft (Jer. 32:7-8). Jeremia doet dit door Hanámeël zeventien sikkels zilver af te wegen en een dubbele koopbrief uit te schrijven.

Leviraat
Terecht wijst de auteur er ook op dat er in het geval van het huwelijk tussen Ruth en Boaz geen sprake is van een leviraatshuwelijk. Immers: Ruths zwager Chiljon is eveneens overleden. Toch blijkt de gedachte die achter het leviraatshuwelijk schuilgaat in het boek Ruth voor te komen. Dat zien we als de vrouwen in Bethlehem bij de geboorte van Obed zeggen tot Naomi: „Geloofd zij de Heere, Die niet nagelaten heeft u heden een losser te geven; en zijn naam worde vermaard in Israël (Ruth 4:14). In verband daarmee is het eveneens opmerkelijk dat zij zeggen: „Aan Naomi is een zoon geboren” (Ruth 4:17).

Ik moet zeggen dat dit bijbelboek Ruth weer opnieuw voor mij ging spreken toen ik de heldere beschouwingen van dr. Smelik over genoemde passages las. En toch moet ik nog wat anders zeggen. Ik mis te zeer de geestelijke lijn die wel degelijk in dit bijbelboek aanwezig is, alsook de verbinding met de verkondiging van de bijbelse boodschap in onze tijd.

Om twee voorbeelden te noemen: wanneer Ruth besluit om met haar schoonmoeder mee te gaan naar Kanaän en bij de grens de bekende woorden spreekt: „Uw volk is mijn volk en uw God mijn God”, beschouwt de auteur dit puur als een vorm „van vrijwillige en volledige assimilatie aan een ander volk.” Dus niet als een geloofsdaad en een geloofsbelijdenis.

Op dit punt ben ik het met de auteur niet eens. Ruth zegt immers in het volgende vers duidelijk: „Alzo doe mij de Heere en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen scheiding zou maken tussen mij en u.” Ze gebruikt daarbij de verbondsnaam van God: JHWH. Beter kan ik mij vinden in de opvatting van prof. dr. G. C. van Niftrik zoals hij die vertolkt in ”Wie is de losser”, een prachtige bundel preken over dit bijbelboek: „Het gaat hier niet alleen om liefde en trouw aan Naomi: het gaat Ruth evenzeer, ja nog meer om de keuze tussen Moabs goden en Israëls God, tussen Kamos en de Heere! Als zij kiest voor Naomi, dan kiest zij ook voor de Heere! Uw God is mijn God! En daarom roept zij de Heere, Israëls God aan als een getuige van haar beslissing: alzo doe mij de Heere en alzo doe hij daartoe!”

Goël
Ook mis ik in de overigens zeer boeiende excurs over het lossen en de losser een verwijzing naar de grote Goël, Jezus Christus. Ook al moeten we dan het begrip lossen opvatten in de zin van beschermen, althans voorzover we dit woord in hoofdstuk 3 tegenkomen, dan nog mag de verwijzing naar Christus niet ontbreken.

Dat brengt mij bij de vraag welke lijn de auteur trekt naar de verkondiging. Niet alleen de gedachte aan de losser, maar ook het geslachtsregister aan het eind van het boek Ruth biedt toch de mogelijkheid om het Evangelie in dit wetenschappelijk commentaar uit te dragen. Dat de auteur van die mogelijkheid geen gebruikmaakt, ervaar ik als een pijnlijk gemis.

In dit verband vind ik ook te vaag en te mager wat hij in zijn inleiding schrijft: „Uit dit boek kunnen wij namelijk leren dat wij ook in moeilijke omstandigheden met Gods hulp een weg naar een nieuw leven kunnen vinden als Zijn daden van trouw in de onze worden gespiegeld.”