Boekrecensie

Titel: Twee blijde boodschappers. Brieven uit Bada van Jacob en Elisabeth Woensdregt, 1916-1928
Bijeengebracht en toegelicht door Nol Kraan

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 239 0688 8
Pagina's: 307
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door C. Janse - 16 augustus 2000

Brieven van zendingspioniers op Midden-Celebes

Blijde boodschappers
voor Torajaland

Het is 8 oktober 1915, rond middernacht, als op het stoomschip ”Insulinde” de stoomfluit aangeeft dat het moment van vertrek nadert. De loopplank wordt even later op de wal getrokken en de kabels worden losgemaakt van de meerpalen. Langzaam en statig verwijdert het schip zich van de kade in Rotterdam. Aan boord een jong echtpaar dat begint aan de lange reis naar Midden-Celebes. Daar ligt hun roeping, in het jonge zendingsgebied van de To Bada', dat later bekend zal worden als het Torajagebied.

Een maand later, op 9 november, arriveren Jacob en Elisabeth Woensdregt in Batavia. Het zal nog ruim een jaar duren voor ze hun uiteindelijke bestemming, ”het landschap Bada”, bereiken.

”Twee Blijde Boodschappers”. Dat is de titel van een door Nol Kraan samengesteld boek over het pioniers-zendingsechtpaar Woensdregt. Het is een flink boek geworden van ruim 300 bladzijden. De helft daarvan wordt in beslag genomen door de brieven en verslagen van Jacob en Elisabeth aan de achterban. Dat deel is ook het meest interessante van dit zendingsboek.

De schrijver zegt in zijn Voorwoord dat ”Twee Blijde Boodschappers” gezien moet worden als een bescheiden poging om het verhaal van deze twee pioniers in de geschiedenis van de zending levend te houden. Hij draagt het op aan zijn overleden vrouw Catharina Elisabeth Woensdregt, de tweede dochter van Jacob en Elisabeth. Catharina, geboren in Poso, heeft voor haar dood alle brieven, jaarverslagen en artikelen van haar vader geordend. De poseerfoto op de omslag van het boek is prachtig. Om naar te blijven kijken: een jong zendingsechtpaar, ruim driekwart eeuw geleden, in smetteloos witte tropenuitrusting.

Zendingsschool
Jacob Woensdregt werd geboren op oudejaarsdag 1889 te Schiedam. Als hij ongeveer zeventien jaar is, maakt hij een opwekkingsbijeenkomst mee waarover hij later schrijft „dat deze hem eeuwig tot zegen is geweest.” Hij knielde die avond voor zijn bed en bad: „Heer, zend ook mij, zend ook mij.”

Als hij zich daarna aanmeldt bij de zendingsschool in Rotterdam, moet hij twee jaar wachten, want de cursus is al aan de gang. Hij volgt de raad op om alvast ervaring op te doen in de verpleging. In 1908 wordt hij toegelaten tot de gezamenlijke zendingsopleiding van het NZG (Nederlandsch Zendeling Genootschap) en de UZV (Utrechtse Zendingsvereniging). Het is een opleiding die uitmunt in de breedte: aardrijkskunde (vooral Indië), geschiedenis en zendingsgeschiedenis, meetkunde, tekenen, timmeren, Nederlands, Duits, Engels, muziek, theologisch onderwijs, islam en traditionele religies, zendingsmethode, tropische plant- en dierkunde, boekhouden, wijsbegeerte, opvoedkunde en medische kennis. Voor dat laatste vak moesten minimaal tien bevallingen bijgewoond worden. En aangeraden werd om tijdens de vakanties zaken te leren als paardrijden, zeilen, solderen en het repareren van horloges en klokken.

Voordelig huwelijk
Na zeven (!) jaar heeft Jacob de opleiding voltooid en wordt het zaak om in korte tijd een vrouw te vinden. Als het enigszins kon moest je getrouwd en wel vertrekken. De heren van de NZG gaven hun fiat aan de relatie met Elisabeth. Het zou een voor de zending 'voordelig' huwelijk worden, zo was de inschatting waarschijnlijk. Dat wilde zeggen, een huwelijk met een voor de zendingsarbeid bekwame en veelbelovende jongedochter, die gekwalificeerd kon worden als een „medewerkende zuster.”

Hun werk in het landschap Bada heeft slechts twaalfeneenhalf jaar geduurd. Op de avond van 4 juni 1928 komt Jacob te paard terug van een dienstreis. Hij heeft hoge koorts en is heel erg ziek. Elisabeth laat nog iemand naar Poso sturen om een dokter te halen, maar dat vergt een week heen en een week terug. Dan is Jacob al niet meer in het land der levenden. Nog maar 38 jaar oud, wordt hij afgelost van zijn aardse post. Elisabeth blijft achter met vier jonge kinderen, van wie de oudste negen is en de jongste één jaar.

De oogst
De tijd waarin de Woensdregts werkzaam zijn op Midden-Celebes is nog de tijd waarin dit gebied nauwelijks opengelegd is. De voorouders worden vereerd, hekserij en slavernij komen voor en zelfs koppensnellen. Slechts langzamerhand krijgt het bestuur ook meer greep op het gebied.

Na zeven jaar werken op Celebes staat het zendingsechtpaar aan de vooravond van hun eerste (!) verlof. Elisabeth schrijft dan in de Bada-Bode, het maandelijkse zendingsblad van de classis Deventer en Zutphen: „Kort voor ons vertrek naar Holland kon in Leboni de oogst van het uitgezaaide evangeliewoord worden binnengehaald. Omdat de weg er heen voor mij en de kinderen te zwaar was, ben ik niet mee geweest, maar Jacob heeft mij er zoveel van verteld dat wij beiden blij waren en God daarvoor hebben gedankt. Het is niet iedere zendeling gegeven na zo'n korte tijd al zo'n rijke zegen te mogen ontvangen. Immers het is vaak meer 'zaaien met tranen'. En aan het 'maaien met gejuich' komt men na lange en zware arbeid dan niet toe.”

Authentiek
”Twee Blijde Boodschappers” is een authentiek en persoonlijk document geworden, dat ons een goed inzicht verschaft in het leven en werken van twee heel gewone en bescheiden zendelingen in het eerste kwart van de vorige eeuw. Het boek neemt ons mee in de wrijvingen tussen zending en overheid op het zendingsveld („Er waren eigengereide ambtenaren én eigengereide zendelingen”), de belangrijke en centrale rol van het onderwijs en de guru, de grote zorg om het dagelijks bestaan, de adat, de altijd aanwezige dood (ook in de zendingsgezinnen) en de relatie tot de islam. Opmerkelijk is het hoe vaak dromen een beslissende rol spelen bij de overgang naar het christendom.

Af en toe bekruipt me het gevoel dat de Woensdregts als boodschappers toch ook wel echte vertegenwoordigers waren van een wat liberaal negentiende-eeuws christendom of de uitlopers daarvan. Eén ding moeten we dit zendingsechtpaar in ieder geval nageven: ze hielden van de Toraja's onder wie ze werkten. Het is best opmerkelijk dat er weinig sprake is van superioriteitsgevoelens.

Wat Van Randwijck later schrijft over de grote taalgeleerde en zendingsman Adriani en zijn vrouw geldt ook van Jacob en Elisabeth Woensdregt: „Voor hen impliceerde het zendingswerk intimiteit wegschenken.” En dat is een groot compliment voor iedere zendeling.