Boekrecensie

Titel: Op ooghoogte
Auteur: dr. H. Wiersinga

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 211 3782 8
Pagina's: 271
Prijs: ƒ 39,50

Recensie door G. Roos - 26 juli 2000

Postmoderne publicatie laat de mens aan zijn lot over

Wiersinga wantrouwt openbaring

„Ik wantrouw elke openbaring, 'doorgeving' of informatieve boodschap van een 'overkant'.” Met deze verklaring in zijn nieuwe publicatie ”Op ooghoogte” velt dr. H. Wiersinga (1927) zijn eigen vonnis. Valt zo iemand te typeren als christen? Eerste berichten in de pers over het boek betroffen de nog altijd afwijkende visie op de verzoening van de voormalige studentendominee. Daardoor kwam hij immers ook halverwege de jaren '70 in het nieuws. In dit boek blijkt echter het beeld van God in z'n geheel in het geding.

Wiersinga tekent het ”Portret van een postmodern geloof” –zo luidt de ondertitel van de uitgave– om „bewust afscheid te nemen van een geërodeerd verleden.” Dogma's zoals de soevereiniteit en almacht van God, de heilsnoodzaak van Christus' kruisdood en de van tevoren vaststaande doemwaardigheid van mensen hebben volgens hem veel kwaad aangericht.

Een opmerkelijke rode draad in het boek is dan ook het verzet tegen geweld, het pleidooi voor mensenrechten en gerechtigheid. Merkwaardig, omdat in het postmodernisme het absolute imperatief lijkt te ontbreken. Maar dat de liefde nooit vergaat, schijnt de auteur nadrukkelijk te willen onderstrepen.

Positief
In het eerste deel van de publicatie beschrijft Wiersinga het verschijnsel postmoderniteit. „Dat 'de werkelijkheid' letterlijk en figuurlijk onvoorstelbaar is, lijkt vooral een artistieke ontdekking.” Maar „wat we aan de kant van de waarheid verliezen, winnen we op het terrein van die andere twee antieke waarden: het goede en het schone.”

Ook in filosofisch opzicht blijkt „de werkelijkheid te ondoorzichtig en te veelzijdig om in afgebakende gedachten en woorden te vatten.” Dat veroorzaakt „een crisis in de betrouwbaarheid van onze kennis, van ons wereld- en mensbeeld en van onze morele regels.” Maar de keerzijde daarvan heet dat er „méér waar, goed en schoon is dan we dachten.” Het postmodernisme biedt minder zekerheden, maar meer mogelijkheden.

De theoloog denkt „overwegend positief” over de postmoderne cultuur. „Ik heb daarbij niet enkel de postmoderne stroming in kunst en filosofie op het oog, maar ook het postmodern levensgevoel: het vóór-artistieke en vóór-wetenschappelijke besef van eigen beperktheid in blikveld en in plaats en tijd, met hooguit een vermoeden van een transcendente dimensie.”

Metaforen
Het tweede deel van de uitgave heet een confrontatie van postmoderne cultuur en christelijk geloof. Reeds de negentiende eeuw „illustreert de 'doorlatendheid' van de kerkelijke en theologische groeperingen, die tegen het 'modernisme' in het geweer kwamen.” Dat Wiersinga de uitdaging van het postmodernisme accepteert met de bereidheid om „onze geloofstaal, -pretenties en -voorstellingen te herzien in een leerproces”, verbaast niemand. „Velen lieten één voor één geloofswaarheden vallen vanwege hun ongeloofwaardigheid, hun geconstrueerd karakter en negatief effect.”

De schrijver registreert hoe door hem verkozen theologen op het postmodernisme reageerden. Hij concludeert dat onze tijd om beeldende taal vraagt. Geen „verslag en betoog”, maar poëtische, meerduidige taal en beeldspraak. Het automatisch vertrouwen op de band tussen woord en waarheid is immers aangetast. Mogelijk moet er sprake zijn van „hermythologisering van de ontmythologiseerde taal.” „De metafoor laat steeds weer een eigentijdse en persoonlijke invulling toe...” En „geloofstaal is per se beeldtaal, onvermijdelijk afstandelijk en vaag, vanwege de hoogteverschillen, en verrassend dichtbij en enerverend, vanwege de emotionele lading.”

Relationeel
Onze tijd vraagt volgens de theoloog ook om relationele waarheid: opheffing van de vertrouwde tegenstelling tussen subjectief en objectief. Met de aantekening dat „de enkele mens is aangewezen op wat reeksen medemensen vóór en rondom hem al aan waarheid ontdekt en verbeeld hebben.” Met andere woorden: de geloofswaarheid is niet afdoende te formuleren of te funderen, ze is hooguit relationeel.

De Bijbel voldoet redelijk aan beide bovengenoemde criteria. Zij is poëtisch, gebruikt royaal metaforen en voldoet grotendeels aan het relationele karakter van de waarheid. Maar „terugkeer naar de vroegere 'status aparte' van de bijbel als heilige Schrift” wil Wiersinga niet. Wij „kiezen die gedeelten die voor ons persoonlijk of voor onze sociale en politieke situatie relevant lijken.” De auteur zou „niet te snel de verloren dogma's door nieuwe willen vervangen”, zoals pantheïsme, het niet bestaande kwaad –het is altijd tot iets goeds te herleiden– en reïncarnatie. Want relationele waarheid is een 'verstoorbare' waarheid.

Schets
Het derde deel van het boek bevat een schets van het postmoderne geloof aan de hand van het Godsbeeld, het Jezusbeeld, het mensbeeld en het beeld van de toekomst. „De postmoderne filosofen gaan –globaal gesproken– uit van een 'dode' God.” Desondanks blijken zij tegelijk interesse te hebben voor God en godsdienst.

Wiersinga wil God toch niet direct tot een metafoor verklaren. „De vraag naar Gods bestaan is onbeantwoordbaar –we moeten ons 'agnosme' wel erkennen– maar de metaforen voor God, die zich in onze ervaringen en vermoedens aan ons opdringen, bestaan wel.” Zo komt Wiersinga tot de gedachte dat God voor hem een Geest van liefde is. Geest, „vanwege de vaagheid van een onstoffelijke en vrij wezenloze geest.”

Er is hoop. Maar niet bij Wiersinga. Want hij laat hopeloze mensen aan hun lot over. Alleen het onberedeneerbaar aanvaarden van openbaring van bovenaf en het nochtans-geloof in Gods beloften in de levende Christus bieden leven. Elke andere weg op reis naar de eeuwigheid loopt dood.