Boekrecensie

Titel: De gaven van de Heilige Geest in bijbels-theologisch perspectief
Auteur: dr. L. Floor

Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 1999
ISBN 90 5829 081 6
Pagina's: 115
Prijs: ƒ 24,95

Recensie door ds. C. Harinck - 21 juni 2000

Op koers met 1 Johannes 4

De emeritus hoogleraar van de Theologische Universiteit van Potchefstroom in Zuid-Afrika, dr. L. Floor, publiceerde een nieuw boek over de gaven van de Heilige Geest. Van zijn hand verscheen eerder een boek met de titel ”De doop met de Heilige Geest”. In dit nieuwe boek, dat qua omvang veel geringer is dan het eerste, gaat hij expliciet in op de gaven van de Heilige Geest en de ambtsdrager.

Dr. Floor begint met de uitspraak dat vanaf het begin van de nieuwtestamentische kerk ambt en charisma nauw verbonden zijn geweest. Hij deelt de mening niet dat de kerk in het begin van de christenheid alleen door Geestesgaven werd geleid en pas later de ambtelijk gestructureerde gemeente is ontstaan. Temidden van allerlei kritiek op het ambtelijk karakter van Gods gemeente vind ik dit een verfrissende stellingname. Deze visie wordt vanuit de Schrift onderbouwd.

De auteur begint met het onderscheid aan te wijzen tussen de pinksterbeweging en de charismatische beweging. De charismatische beweging manifesteert zich meer binnen de kerken. Daarom is deze beweging misschien gevaarlijker voor de kerk dan de pinksterbeweging. De uitgangspunten van beide bewegingen liggen echter dicht bij elkaar. Beiden nemen hun uitgangspunt in de doop met de Heilige Geest. Het is daarom belangrijk om te weten wat de Schrift daaronder verstaat.

Dr. Floor betoogt dat de uitstorting van de Heilige Geest direct het begin van een nieuwe bedeling was, zoals ook in het persoonlijke de doop met de Heilige Geest het begin is van het nieuwe christenleven. Het gaat dus niet om een tweede zegen, maar om een eerste en beginnende zegen. Zonder de inwoning van de Heilige Geest kan niemand een waar christen zijn.

Vervulling
Aan de hand van meerdere teksten, maar vooral vanuit 1 Korinthe 12:13, wordt bewezen dat de doop met de Heilige Geest het deel van alle ware gelovigen is. De auteur wil onderscheiden tussen de doop met de Heilige Geest aan het begin van het christenleven en het steeds opnieuw vervuld worden met de Heilige Geest tot verdere groei in het christenleven. In dit licht ziet hij de opwekkingen in de Schrift om vervuld te worden met de Heilige Geest. Dit wijst niet op een tweede zegen.

Vervolgens wordt gesproken over de gaven van de Heilige Geest. Er was een schat aan gaven van de Geest in de jonge christelijke kerk. Door deze gaven te inventariseren en er vooral op te letten welk doel zij dienden, komt dr. Floor tot de volgende belangrijke conclusie: „We kunnen uit de gegevens die het Nieuwe Testament ons biedt, niet afleiden dat er in de kerk van het Nieuwe Testament een charismatische periode was zonder ambten en dat later de kerk versteend is tot een star instituut met officiële ambtsdragers.” Hij stelt daarmee het recente boek van dr. C. Graafland, ”Gedachten over het ambt”, onder kritiek.

Paulus
Dr. Floor weet dat velen stellen dat er in de tweede eeuw een afbuiging is gekomen van de charismatische gemeente naar de strak ambtelijk geordende gemeente. Hij kan dit echter niet vinden in de nieuwtestamentische gegevens. Integendeel. Wij lezen al direct van ouderlingen die leren en regeren. Paulus geeft Titus bevel om in alle gemeenten ouderlingen aan te stellen. Er moet omgezien worden naar mannen die bekwaam zijn om ook anderen te leren. In de gaven die de Schrift noemt, komt de inhoudelijke betekenis van de ambten duidelijk naar voren. Daarom noemt de apostel zijn eigen ambt een charisma.

De tegenstelling ambt en charisma wil dr. Floor bestrijden. Het is veeleer zo dat het charisma de basis voor het ambt is geweest. De volgorde is dat iemand een charisma van de Heilige Geest ontvangen heeft, de gemeente dit opmerkt en vervolgens zo iemand in het ambt stelt. De gemeente moet daarin het gezag van Christus erkennen, Die aan sommigen gaven tot het ambt geschonken heeft.

Dit betekent natuurlijk niet dat alle charismata die Christus aan Zijn gemeente geeft een ambtelijke erkenning met zich meebrengen. Er zijn ook charismata in de gemeente, die geen ambtelijke erkenning ontvangen. Wij kunnen denken aan de herbergzaamheid, hulp aan zieken, leidinggeven aan de jeugd, de organisatie of het verstand hebben van financiën.

De gelovige moet met de talenten die de Heere gegeven heeft, woekeren en de opbouw van de gemeente zoeken. We kunnen niet allemaal predikanten, ouderlingen of diakenen zijn. Wij moeten tevreden zijn met de gaven die God schonk en niet indringen in het ambt waartoe ons de Heere geen gaven van hart en hoofd geschonken heeft. Paulus zegt: „Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?” (1 Kor. 12:17).

Er dreigen hier twee gevaren. Het eerste gevaar is dat wij het bijzondere ambt zo beklemtonen dat het ambt van alle gelovigen in verdrukking komt. Het tweede gevaar is dat het ambt van alle gelovigen gaat heersen en de van God ingestelde ambten verdringt. Het ideaal is dat het ambt leiding geeft aan de gaven die er in de gemeente zijn. De charismatische gaven die in de gemeente aanwezig zijn, mogen niet als een dood kapitaal blijven liggen. Zij moeten ingeschakeld worden. Dr. Floor denkt hierbij ook aan de vrouwen in de gemeente. Een fout die wij hierbij dikwijls maken, is dat wij bij de charismatische gaven hoofdzakelijk denken aan de meest opvallende, zoals het spreken in tongen, genezing of profetie.

Vreemde talen
Dr. Floor bespreekt ook deze drie bijzondere Geestesgaven: het spreken in vreemde talen, de profetie en de kracht om te genezen. Het spreken in tongen en profetie ontmoeten wij vooral in 1 Korinthe 12-14. Het zijn openbaringsgaven. Beide gaven hebben ten doel geheimenissen te openbaren. Toch slaat Paulus de profetie hoger aan dan de glossolalie.

Glossolalie is een taal spreken, niet alleen klanken voortbrengen. Wanneer het vertaald en uitgelegd wordt, is er een boodschap in voor de gemeente. Dan komt glossolalie op gelijk niveau met de profetie. Een belangrijke vraag is: Welke geheimenissen openbaren de glossolalie en de profetie? Deze vraag laat dr. Floor voor een groot deel onbeantwoord. Hij toont wel aan dat zowel de boodschap van de tongentaal alsook van de profetie aan de Schrift getoetst moest en moet worden (1 Kor. 14:29). Deze woorden hadden niet dezelfde autoriteit als de woorden van de apostelen en de woorden die God door de oudtestamentische profeten gesproken heeft (2 Petr. 1:18-21).

De auteur wil behoedzaam zijn in het uitspreken van een oordeel over de vraag of deze gaven nu nog in de kerk zijn. Wel constateert hij dat de tongentaal die in sommige kerken gepraktiseerd wordt, een heel andere is dan waarover wij in de brief aan de Korinthiërs lezen. Wat in Korinthe plaatsvond, is niet het uiten van extatische klanken geweest, maar echt spreken in een taal. Het kon door mensen met de gave van uitleg verstaan en vertaald worden.

Puriteinen
Wat de profetie betreft wijst hij erop dat er spontane profetie was, zowel van mannen als van vrouwen, naast het spreken van de vaste gemeenteprofeet, die optrad als de leraar.

Daarna bespreekt dr. Floor de plaats van de profetie in de kerken van de Reformatie en onder de puriteinen. Steeds blijkt dat de profetie (dat is het leren, stichten en vermanen van elkaar), zoals men die ook in kleine kringen bedreef, nooit van het Woord gescheiden kan worden.

De gebedsgenezing wil dr. Floor verbinden met de genezing van de ziel. Verder waarschuwt hij voor het overspannen beoefenen van de gebedsgenezing. Wij moeten hier letten op Gods almacht en vrijmacht.

Tot slot behandelt hij de plaats van de Geestesgaven in de gemeente en leert terecht dat de christelijke kerk een charismatische kerk is. Er is geen tegenstelling tussen charismatische en niet-charismatische diensten in de gemeente. Een ambtsdrager kan alleen ambtsdrager zijn vanwege de gaven van Gods Geest. Een christen kan alleen als christen functioneren vanwege de gaven van de Heilige Geest. Ieder christen moet verder tevreden zijn met de gaven die God hem gegeven heeft. De laatste zin van het boek is van groot belang: „Het gaat er dus om dat we het werk van de Geest door ons (door middel van de gaven) niet losmaken van het werk van de Geest in ons (wedergeboorte en geloof). Alleen vanuit de geloofsverbondenheid aan Jezus Christus kunnen wij de gaven van de Geest die ons geschonken worden op de juiste wijze gebruiken.”

Verborgenheden
Deze studie beantwoordt niet al onze vragen omtrent de Geestesgaven. Graag had ik gezien dat wat uitvoeriger was ingegaan op de verborgenheden die door de tongentaal en de profetie in de gemeente van Korinthe aan de gelovigen geopenbaard werden. Floor zegt nu alleen in de samenvatting dat de profetie bedoeld is als middel van Gods Zelfopenbaring in de ontvouwing van Zijn heilsplan en dat zij in staat is de verborgenheden van het hart aan het licht te brengen. Volgens mij hebben wij daarbij te denken aan hetzelfde begrip ”verborgenheid” uit Efeze 3:4 en 9, namelijk de verborgenheid van het Evangelie van Jezus Christus. Daarbij horen de verklaring van de betekenis van de heilsfeiten, de zegeningen van Christus en de toekomst des Heeren. Wij moeten geen ruimte laten voor een ander kanaal van openbaring dan het Woord van God, zeker niet nu de canon is gesloten.

Dr. Floor noemt de glossolalie een openbaringsgave en tegelijk een persoonlijke gebedsgave. Hij is daarin niet consequent. Volgens mij wijst 1 Korinthe 14:13-15 er juist op dat degene die in een vreemde taal spreekt, moet bidden om de gave van de uitleg. Het gaat niet om het stichten van zichzelf. Het gaat in de glossolalie om het stichten van de gemeente en niet om het persoonlijke gebed. Het is karakteristiek dat alle gaven moesten dienen tot opbouw van de gemeente. Het gaat in de gaven om het dienen van de ander en niet in de eerste plaats om het stichten van zichzelf.

Los van deze persoonlijke opmerkingen juich ik deze studie van dr. Floor van harte toe. Ik hoop dat dit boek dienstbaar mag zijn om in de verwarring over de Geestesgaven de weg te wijzen. Als laatste en beste beveiliging tegen alle ontsporing blijft het woord uit 1 Johannes 4:1: „Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn.” Dit moet geschieden bij een geopende Bijbel, want al wat naar dit Woord niet is, zal geen dageraad hebben.