Boekrecensie

Titel: Geschonden lichaam
Auteur: dr. R. R. Ganzevoort en drs. A. L. Veerman

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2000
ISBN 90239 0691 8
Pagina's: 152
Prijs: ƒ 25,-

Recensie door dr. J. C. Borst - 24 mei 2000

Incest op de agenda
van de kerkenraad

Kerkenraden en predikanten van de Samen-op-Wegkerken hebben de laatste tijd verschillende nota's gehad van de samenwerkende synodes over seksueel geweld. Eerst was er de nota ”En toen was er voor mij niemand meer”. Kort daarop kwam ”Geschonden lichaam”. Deze pastorale gids van Ganzevoort en Veerman behandelt de problematiek van seksueel geweld in een breder kader. Het boekwerk is in handelseditie uitgegeven onder dezelfde naam.

Ik vraag me wel eens af of al die nota's en boekwerken op de agenda van de kerkenraden komen ter bespreking. Het onderwerp komt in veel gevallen pas ter sprake als zich een geval van seksueel misbruik in de gemeente voordoet. Er moet dan ad hoc van alles en nog wat besproken worden. De kerkenraad zit met de situatie in zijn maag en de gemeente vaak met de brokken.

In veel gemeenten heerst de gedachte dat 'zoiets' bij ons gelukkig niet voorkomt. Ik denk dat niemand dat kan zeggen. Ik denk dat niemand (van de kerkenraad) dat ook zou moeten zeggen. Het maakt het voor een slachtoffer (nog) moeilijker om met haar of zijn geheim naar buiten te komen. Het al te stellig ontkennen van seksueel misbruik geeft daders de gelegenheid het misbruik voort te zetten.

Afstand
Het goede van de casuïstiek in dit boek vind ik dat de lezer stap voor stap wordt meegenomen en als het ware wordt betrokken in de misbruiksituatie. De auteurs zijn er dan ook in geslaagd in hun beschrijving van misbruiksituaties de lezer te laten voelen hoe moeilijk het is afstand te nemen. Omdat dat zo moeilijk is, zien we bij veel gevallen van seksueel geweld of incest splitsing in huwelijken, gezinnen, families en de gemeente. Die splitsing zet zich niet zelden door in de kerkenraden, waardoor het zeer moeilijk wordt voor alle partijen aanspreekbaar te blijven en alle betrokkenen pastorale zorg te verlenen.

Opvallend is ook dat in dit boek nadrukkelijk wordt gesproken over vrouwelijke én mannelijke slachtoffers, vrouwelijke én mannelijke daders. Op het seksueel misbruik van jongens rust nog steeds een taboe en jongens ervaren een hoge drempel om met hun geheim naar buiten te komen. Het feit dat vrouwen daders van seksueel misbruik kunnen zijn, was vrijwel onbespreekbaar, zeker in (kerkelijke) werkgroepen waar een man dit aan de orde poogt te stellen.

Gids
Het boek bevat genoeg stof voor discussies in kerkenraden en kan ook zeker als pastorale gids in bepaalde gemeenten gebruikt worden. Ik wil toch drie punten noemen die ik mis. Als predikant die veel met deze problemen word geconfronteerd en vaak word geconsulteerd door collega's, meen ik te kunnen zeggen dat deze gids voor het orthodox gereformeerde deel van de Nederlandse Hervormde Kerk en voor de orthodox gereformeerde kerken te weinig houvast biedt.

Mijn eerste punt gaat over vragen die niet (meer) in de breedte van de kerk gesteld worden, maar zeker nog aan de orde zijn in een groot deel van de orthodox gereformeerde gezindte. Veel predikanten worden in hun gemeenten geconfronteerd met seksueel geweld c.q. incest en moeten vaak heel verschillende 'partijen' begeleiden. Ik heb ervaren dat veel collega's juist bij het ontdekken van het misdrijf zelf ook geschokt en geraakt zijn. Van hen wordt evenwel gevraagd beschikbaar te zijn en verantwoord pastoraal te handelen. Vaak beschikken zij niet over een pastoraal team, maar zijn zij de eerste en de enige die worden aangesproken. Zij kennen de gezinnen en families met hun geheimen.

Met andere woorden: het blijft vaak hangen in de eerste fase: de stilte voor de storm. En voordat de tweede fase zich aandient, de fase van duidelijkheid scheppen, ziet de predikant zich geconfronteerd met tal van problemen. Ik noem er enkele die ik heb besproken met collega's: Mag de (mogelijke) dader aan het heilig avondmaal? Mag de (mogelijke) dader zijn ambt nog uitoefenen, of op de kieslijst staan? Is het noodzakelijk dat de (mogelijke) dader onder censuur komt? En moet bij verharding de tweede stap van de censuur worden toegepast? Als er sprake is van schuld, wanneer en hoe moet dan de schuld beleden worden: voor de kerkenraad, in de eredienst? Hoe moet de predikant reageren als de (mogelijke) dader op het censura morum (art. 81 DKO: Onderzoek naar en beoordeling van de zeden) verschijnt en de predikant aanklaagt wegens laster en zegt moeite te hebben om met deze ambtsdrager aan de tafel des Heeren te gaan?

Moeders
Mijn tweede punt gaat vooral over moeders van slachtoffers c.q. echtgenotes van daders. Ik heb ervaren dat veel moeders zich schuldig voelen over wat het slachtoffer en haar gezin is overkomen. In de literatuur komen moeders er niet best af. Ook niet in discussies. We horen vaak dat ze wel 'iets' moet hebben gevoeld of geweten. Mijn ervaring is dat veel moeders lijden onder deze vaak onuitgesproken mening. Zij voelen zich als moeder van een vaak groot gezin er verantwoordelijk voor om de kinderen en de vader (of een andere dader in de familie, bijvoorbeeld de grootvader) bij elkaar te houden. Vaak lukt dat niet. Het is voor een predikant een moeilijke taak een moeder die met deze problematiek worstelt en daar dagelijks aan lijdt, bij te staan.

Mijn derde punt gaat over partners van slachtoffers en partners van daders. In de loop der jaren heb ik steeds meer te maken gehad met vooral mannen die zich ook slachtoffer voelden van de situatie die hun partner ooit is overkomen. De man zal voor zijn problemen niet veel begrip krijgen. Zijn vrouw is immers slachtoffer en hij moet daar rekening mee houden. Dat geldt ook voor de vrouw van een dader. De dader krijgt niet zelden veel aandacht en kan (nog) gebruikmaken van tal van relaties. Als de dader in een tuchtprocedure verzeild raakt, bijvoorbeeld bij vermeend overspel, bij wie kan de vrouw dan nog terecht met haar angst om in het dorp boodschappen te doen?

Incompleet
Het boek is mijns inziens geschikt om in kerkenraden en pastorale commissies besproken te worden. Het woord ”pastorale gids” vind ik te ruim voor onze kringen. Er is te weinig kennis en begrip van de orthodox gereformeerde gezindte in het algemeen, van de roeping en verantwoordelijkheden van predikanten die als herder en leraar in de gemeenten dienen en van kerkenraden die in crisissituaties beslissingen moeten nemen in het bijzonder.

Ten slotte wil ik nog opmerken dat in bijlage 2, ”Adressen”, wel nadrukkelijk de riagg's worden genoemd, het IKON en de KRO, maar niet de Gliagg, de EO-nazorg, de Stichting Chris en de Stichting Petra. Voor velen in onze kerken zijn deze instellingen herkenbaar(der), zoals de praktijk ook uitwijst.