Boekrecensie

Titel: Met anderen tot Christus. Zending in een postmissionair tijdperk
Auteur: Bert Hoedemaker

Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 239 0689 6
Pagina's: 100
Prijs: ƒ 19,90

Recensie door K. van der Zwaag - 17 mei 2000

„Redden van zielen is uit de tijd”

Missionair werk wordt geplaagd door postmissionaire verlegenheid, zo constateert de Groninger hoogleraar apostolaat en oecumenica prof. L. A. (Bert) Hoedemaker. De grote zendingsbeweging van de negentiende eeuw heeft haar sporen nagelaten in allerlei raden en commissies, maar het missionair zelfvertrouwen dat bij die beweging hoorde, taant. Er is sprake van echte verlegenheid: wij weten niet meer zo goed wat we aanmoeten met het verband tussen het Evangelie en „de einden der aarde.”

Waar missionair zelfvertrouwen nog wel bestaat, lijkt pluraliteit niet serieus te worden genomen. Hoedemakers positie kenmerkt zich door afwijzing van absolutisme en relativisme.

Hoedemaker benadrukt de historische transformatie die het christendom sinds de negentiende en twintigste eeuw heeft ondergaan. Dat houdt onder meer in: losmaking van het christendom uit een vanzelfsprekende associatie met de westerse cultuur, het serieus nemen van de interactie tussen cultuur en Evangelie en de relativering van de bestaande (westerse) tradities binnen deze beweging van inculturatie.

Postmissionair
Met de moderne interactie tussen christelijke traditie en mondiale samenhang begint volgens Hoedemaker een nieuwe fase van het christendom. Hij spreekt over een postmissionair tijdperk: het denken van de „ene” wereld tegenover het „ene” Evangelie valt ons steeds minder gemakkelijk. Het Evangelie moeten we niet zo maar toepassen, meent hij, maar we moeten in een veranderde cultuur zoeken naar „betekenis, heil en verlossing.” Pluralisering en contextualisering zijn niet meer complicaties van een vooraf gegeven eenheid en waarheid, maar uitgangsgegevens voor een verwachte eenheid en waarheid. De open ruimte tussen gegeven traditie en uiteindelijke waarheid wordt een ruimte voor dialoog, herinterpretatie en zelfs bekering.

Hoedemaker moet blijkbaar niets hebben van een „zendingsretoriek” in de zin van een „beschavingsoffensief van de orthodoxie.” Hij keert zich tegen vormen van fundamentalisme. Hij constateert dat mensen óf emotioneel en ongereflecteerd vasthouden aan het geloof dat zij hebben meegekregen, óf zich overgeven aan een soort universeel inclusivisme (waarbij alle verschillen in geloof gerelativeerd worden). Directe evangelisatie lijkt voor hem een zaak van het verleden. Het „anti-moderne project” van bekering als het redden van zielen uit een boze wereld is niet meer aan de orde.

Toch zegt Hoedemaker dat een kerk zonder missionair besef zal verkommeren tot een religieus instituut, dat een eigentijdse ontwikkeling van het geloof in de weg staat. Hoedemaker verwerpt enerzijds het postmoderne enthousiasme voor pluraliteit als zodanig, maar ziet ook positieve aspecten van de alliantie tussen zending en moderniteit, zoals de uitdaging tot mondiaal denken, de nieuwe reflectie op de verhouding van God en wereld en op de identiteit van de christelijke gemeenschap.

Geen apostolaat
Het is geen wonder dat Hoedemaker kritisch staat tegenover het hervormde denken over apostolaat. Hij spreekt van „de inmiddels berucht geworden zinsnede” over de kerstening van het volksleven in de zin der Reformatie. Het is hem allemaal te massief en imperialistisch. Hij staat kritisch tegenover de „hervormd-theocratische” visie van de verantwoordelijkheid van de kerk voor de samenleving. Er is te zeer sprake van eenrichtingsverkeer wanneer gesproken wordt van de verantwoordelijkheid van de kerk ten aanzien van de volkeren in de niet-gekerstende wereld. Artikel VIII van de Kerkorde, de ”kersteningsparagraaf”, is volgens hem onsamenhangend en laat zien hoe de Kerkorde een compromis was tussen theocratie en apostolaat.

Hoedemaker staat ook kritisch tegenover het gedachtegoed van Newbigin. Dat ligt als het ware in het verlengde van zijn visie. Newbigins verdienste is weliswaar dat hij het gevaar van te gemakkelijke compromissen tussen christelijk geloof en moderniteit heeft gewezen. Zijn analyse blijft volgens Hoedemaker echter te veel gebonden aan de denkwijze van het christocentrisch universalisme, zonder recht te doen aan de inzichten van het postmissionaire tijdperk.

Open
Het standpunt van Hoedemaker is erg open en soms ook relativerend. Het christelijk geloof is voor hem „geen klaarliggend systeem van betekenissen.” Hij wil twee klippen omzeilen: ik weet het allemaal zo goed (zelfgenoegzaamheid) en: alle waarheidsbenaderingen hebben gelijke rechten (zelfrelativering). Andere vormen van de christelijke traditie behoren bij het beeld van de postmissionaire samenleving en kunnen bondgenoten zijn in een gemeenschappelijke toekomstverwachting.

In het begrip ”verzoende verscheidenheid” zoekt Hoedemaker dan te vangen waar het om gaat: het gaat niet om verbreiding van het christelijk geloof, maar om het tot elkaar komen van alle mensen en godsdiensten. Het overtuigd aangaan van de dialoog met de niet-christelijke godsdiensten werkt Hoedemaker op een eigen wijze uit, die voor mij in gespannen verhouding staat tot de exclusiviteit van de christelijke boodschap, laat staan de gereformeerde. Hij zegt wel rake dingen over de geheel andere situatie van het postmissionaire tijdperk. Maar daarin zou de eigen boodschap juist opnieuw ingebracht moeten worden, waarbij over de vorm altijd getwist kan worden.