Boekrecensie

Titel: Verzamelde Werken, deel 9a en 9b
Auteur: dr. O. Noordmans

Uitgeverij: Kok
Kampen, 1999
ISBN 90 435 0161 1 (deel 9a)/ 90 435 0162 x (deel 9b)
Pagina's: 1060
Prijs: ƒ 238,-

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 10 mei 2000

Verzameld werk Fries theoloog wacht nog op het laatste deel

De brieven van
Oepke Noordmans

Sommigen worden hoogleraar vanwege hun kennis, anderen vanwege hun kennissen. Dr. Oepke Noordmans (1871-1956) heeft het nooit tot een professoraat gebracht. Ontbraken hem de kennissen? In Utrecht stond hij ooit op een drietal, maar werd niet benoemd. Theologische kennis en inzicht waren rijkelijk bij hem voorhanden. Zijn verzameld werk verschijnt in liefst tien kloeke delen, onder redactie van prof. dr. H. W. de Knijff, prof. dr. W. Balke en anderen. Hij kreeg wel in 1935 aan de Rijksuniversiteit van Groningen een eredoctoraat. En zijn epigonen duiden hem reeds aan als kerkvader.

In het negende deel van zijn ”Verzamelde Werken”, dat nu in twee banden is verschenen, is de correspondentie van Noordmans met zijn tijdgenoten gebundeld, voor zover deze nog te achterhalen was. De correspondentie werd verzameld, geordend en van aantekeningen voorzien door W. Balke, J. A. Noordmans en G. J. Paul.

Dit deel sluit af met een ”In memoriam” bij zijn overlijden van de hand van dr. W. A. Zeydner. Deze zegt: „Friesland met zijn kleine gemeenten heeft vele grote mannen aan de kerk geschonken. Onder de grootsten is hij, die 18 juli 1871 te Oosterend geboren werd. Een glashelder verstand, dat naar alle kanten zich kon ontwikkelen, een naar liefde hakend hart, een visionaire blik van de kunstenaar, een humor, een onkreukbaar rechtsgevoel, een ascetische houding tegenover het leven, dat hij hartstochtelijk lief had en dit alles gedragen door een onbegrensde eerbied voor de levende God.” Zeydner sluit deze passage af met een uitspraak van Noordmans zelf: „De dingen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest blijven.”

Gevarieerd
Duizend pagina's tekst, dat duidt erop, dat Noordmans nog tot de briefschrijvende generatie behoorde. In de correspondenties straalt ook de theologische visie van Noordmans op concrete gebeurtenissen in kerk en samenleving door en uiteraard ook zijn theologische ontwikkeling. Het eerste deel start bij de brieven in 1884, toen Noordmans nog maar dertien jaar was. Hier gaat het dan onder meer om brieven aan en van zijn ouders en verdere familieleden. Maar gaandeweg de correspondentie maakt men kennis met een theoloog, die vaak wordt geraadpleegd over de meest uiteenlopende zaken, en die zijn partij gaat meeblazen in het kerkelijke leven.

Hij was een van de oprichters van de Bond van Nederlandse Predikanten, waarvan hij van 1921 tot 1928 bestuurslid was. Daarnaast had hij tussen 1931 en 1938 een leidende rol in de vereniging Kerkopbouw, die naast (en tegenover) de meer 'confessionele' vereniging Kerkherstel zich beijverde voor herstel van de Hervormde Kerk, die al vanaf 1816 zuchtte onder de gehate reglementenbundel van Koning Willem I, waardoor zij geen vrije kerk meer was.

In de brieven treft men zo een stuk kerkgeschiedenis aan van de Hervormde Kerk in de eerste helft van deze eeuw, dat vooral accent krijgt in de correspondentie met mannen als H. Kraemer, K. H. Miskotte, Th. L. Haitjema, A. A. van Ruler en P. Scholten, de vermaarde kerkrechtspecialist. De correspondentie eindigt in 1955, kort voor het overlijden van Noordmans. Dat betekent intussen dat ook heel de discussie rondom de nieuwe hervormde kerkorde van 1951 in de brieven meekomt, en hier en daar wordt een verrassend licht geworpen op wat zich 'binnenskamers' heeft afgespeeld.

Momenten
Een boek als dit, onderdeel van zo'n lijvige serie, laat zich moeilijk bespreken. Ik laat enkele saillante momenten de revue passeren.

1. Mij trof allereerst een brief van Noordmans aan Kerkopbouw in 1932, waarin hij adviseerde om, bij bestaande plannen om te komen tot reorganisatievoorstellen voor de Hervormde Kerk, rekening te houden met het ”Ontwerp”, dat uitgangspunt was van de actie van Kerkherstel. Daaruit blijkt hoe hij de kring zo breed mogelijk wilde trekken als het ging om reorganisatie van de Hervormde Kerk. In dit schrijven concludeert hij overigens dat antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus, dat de (confessionele) prof. Haitjema hanteerde „als uitgangspunt voor de bepaling van het wezen van de kerk”, niet geschikt was om tot een reorganisatievoorstel te komen. „In de Institutie van Calvijn worden de kerk, die men gelooft, en die kerk die organiseert, duidelijker uiteen gehouden dan in den Heidelbergse Catechismus en in de Nederlandse Geloofsbelijdenis.” Daarover gaat dan verder deze brief. Een promotiestudie waard!

2. De relatie van Noordmans met de Gereformeerde Bond is vrijwelafwezig. Als in 1909 H. van Eyck van Heslinga, bestuurslid van de Confessionele Vereniging, hem schrijft dat het goed zal zijn, „dat we mettertijd wat polemiek gaan voeren én om de noodzakelijkheid zekere beginselen en praktijken van de Gereformeerde Bond te bestrijden én omdat het de inhoud van ons blad (”De Gereformeerde Kerk”, vdG) levendiger maakt”, zoeken we vergeefs naar een reactie van Noordmans.

In 1950 schrijft Noordmans aan Miskotte dat de interpretaties van de nieuwe kerkorde wel aanmerkelijk zullen verschillen, gezien het feit dat Severijn (voorzitter van de GB) en (de vrijzinnige) Boonstra eraan hebben meegewerkt. Toen de kerkorde een feit was en de commissie was opgeheven, schreef bovengenoemde W. A. Zeydner aan Noordmans dat Severijn zijn werk in de commissie „volkomen heeft verloochend”; dit omdat Severijn, tot ieders verbazing overigens, meewerkte aan een civiele procedure tegen de kerkorde. Zeydner schrijft dan: „Het zal aan de historicus, die deze tijd eens beschrijven zal, wel moeilijk vallen de figuur van Severijn helder uit te beelden. Ik zou zijn gezicht wel eens zonder baard willen zien. Zou hij dan nog prof. Severijn zijn?” Ook daarop geen reactie van Noordmans.

3. En tenslotte: prof. dr. W. Balke heeft erop gewezen dat Noordmans wel „de geniaalste reformatorische theoloog in Nederland” wordt genoemd, maar dan wel reformatorisch met „een katholieke instelling in de wezenlijke zin van het woord, die hij probeerde zo breed en ruim mogelijk uit te dragen”. In het register van personen vindt men dan ook veel verwijzingen naar de grote theologen van de Reformatie: Calvijn en Luther. Ook Kuyper komt veelvuldig, hoewel kritisch, ter sprake. Theologen uit de kring van de Nadere Reformatie ontbreken echter nagenoeg.

Een aardige krent in de pap is hier een briefwisseling tussen Miskotte en Noordmans. Miskotte moet op verzoek van „de lui van het Nederlands Woordenboek” op zoek naar de herkomst van de term ”toereikende genade”. Hij vond die term in de mystiek van de Nederlandse Capucijnen (onder meer bij Clemens van Mechelen), als vertaling van het Franse ”grace suffisante”, maar niet bij Teellinck, à Brakel en Smytegelt. Noordmans wist niet meer te melden dan dat hij de term bij à Marck en Appelius ook niet tegenkwam.

Tijdsbeeld
Men leze de brieven zelf om een beeld te krijgen van een inderdaad geniaal theoloog, wiens complete werk een boekenplank vult, maar tevens om een tijdsbeeld te krijgen van de Hervormde Kerk in de eerste helft van de inmiddels vorige eeuw, waarin dit negende deel nog op de valreep verscheen.

Het tiende en laatste deel van dit boeiende werk zal, zegt de redactie, sneller verschijnen dan dit negende, waaraan veel zoekwerk ten grondslag heeft gelegen.