Boekrecensie

Titel: Het huis op de rots. Verhandeling over de bergrede
Auteur: Aurelius Augustinus; inl. en vert. Leo Wenneker en Hans van Reisen

Uitgeverij: Ambo
Amsterdam, 2000
ISBN 90 263 1645 3
Pagina's: 232
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door K. van der Zwaag - 19 april 2000

De rust van het
inwendig geluk

Een stille week leent zich goed voor lezing van de kerkvader Augustinus. Zijn commentaar op de Bergrede, voor het eerst nu in het Nederlands vertaald, staat vol met wijze voorschriften om in te keren tot God. Het boek ademt een spiritualiteit van bijbelse diepte. De nadruk ligt op eenvoud, deemoed, de waarde van een zuiver en oprecht hart dat God onverdeeld liefheeft en zich afwendt van de hectiek van de wereld. „Wanneer mensen zich tot God bekeren, verliezen zij wat zij in deze wereld als dierbaar omarmden.”

Een van de oudste commentaren op de Bergrede is die van Augustinus (354-430). De bekende Latijnse kerkvader heeft het boek voltooid voordat hij in 396 bisschop van Hippo werd. Het traktaat van Augustinus over de Bergrede gaat over de „volmaakte christelijke levensstijl.”

Wie de Bergrede in praktijk brengt, aldus de kerkvader, is als iemand die zijn huis bouwt op de rots. De rots is Christus. Verstandig is hij die doet wat uit Zijn mond komt. Wie de woorden hoort en niet volbrengt, heeft niet alleen geen solide grondslag, zegt Augustinus, maar maakt van zijn gebouw een ruïne.

Twee boeken
De verhandeling bestaat uit twee boeken. In het eerste boek staat de beoefening van de barmhartigheid centraal, in het tweede boek de reiniging van het hart. Het gaat in de Bergrede niet alleen om de bekende zaligsprekingen („Zalig zijn...”), maar om alle voorschriften die Jezus verkondigde en die in de hoofdstukken 5 tot en met 7 van het evangelie van Matthéüs vermeld zijn. Het voorliggende werk van Augustinus gaat dus ook in op de uitspraken van Jezus over de vervulling van de wet en de profeten, het geven van aalmoezen, het bidden, het vasten, het vergaderen van schatten, het oordelen en bidden en ten slotte de passage over het huis op de rots.

Wie de toespraak van Jezus „verstandig en met toewijding” bestudeert, aldus Augustinus, zal daar op het gebied van „de hoogste morele normen” de volmaakte christelijke levensstijl aantreffen. De ”berg” staat voor de belangrijkste voorschriften van de gerechtigheid. De voorschriften die aan de Joden worden gegeven, zijn volgens Augustinus minder belangrijk en worden aan een klein volk gegeven, de belangrijkste worden aan een groot volk gegeven. „Alle voorschriften komen echter van Hem, die als enige in staat is op het juiste ogenblik het geschikte geneesmiddel aan de mensheid te verlenen.”

Weg naar volmaaktheid
In het boek over de Bergrede treffen we de typerende spiritualiteit van Augustinus aan. Diegenen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid zijn de minnaars van het ware en het „onwankelbare goede.” Die naar vrede zoeken (de ”vreedzamen”) zijn diegenen die alle driften in hun innerlijk beteugelen en onderwerpen aan het verstand, dat wil zeggen: aan de geestelijke vermogens. Zij houden hun vleselijke begeerten in bedwang. Alleen als de menselijke geest zichzelf onderwerpt aan een hogere macht, kan die geest over ondergeschikten heersen.

Augustinus is de kerkvader die de ware rust in het kennen, of beter gezegd in het liefhebben van God heeft gezien. De kennis van God past bij hen die treuren of verdriet hebben, schrijft de kerkvader. Die mensen weten namelijk vanuit de Schrift aan wat voor kwaad zij vastgeketend zitten. Dat kwaad hebben zij vroeger in hun onwetendheid nagejaagd, als was het goed en waardevol.

Het inzicht past bij hen die „zuiver van hart” zijn. Wie dat zijn, ontvangen de mogelijkheid God te zien, omdat zij een zuiver oog hebben om het eeuwige te begrijpen. Typische opvatting van Augustinus is dat het geluk inwendig is. Zij die hun vreugde vinden in geestelijke goederen, weten dat het ware vaderland in de hemel ligt. Degenen die een overvloed van vergankelijke dingen najagen of het gemis ervan vrezen, moeten als dwazen worden beschouwd.

Huwelijk
Augustinus verwerpt het lichaam niet, maar hij spreekt wel van het lagere. De mens heeft het nodige met zijn lichaam te „verduren.” Het lichaam moet ondergeschikt blijven aan de dienst van God. Soms gaat hij daarin over de schreef. Augustinus schrijft dat zonder twijfel die huwelijken als gelukkiger worden beschouwd waarin de gehuwden nadat zij kinderen hebben voortgebracht of zelfs van aards nageslacht hebben afgezien (!), in onderlinge eensgezindheid met elkaar in onthouding kunnen leven. Het verwekken van kinderen kan „tot op zekere hoogte” prijzenswaardig zijn, maar het is ook mogelijk zonder lichamelijke gemeenschap, als in een relatie van broer en zus te leven.

Het denken van Augustinus is gestempeld door de Schrift. Wie leeft er in harmonie met de Schrift? zo vraagt hij zich af. „Wie haar leest of naar haar luistert met eerbied en wie haar het hoogste gezag toekent. Zulke mensen verafschuwen niet wat zij begrijpen, omdat zij zich realiseren dat de Schrift tegenstand biedt aan hun zonden. Veeleer verwelkomen zij de terechtwijzing die hun toekomt. Zij zijn blij als ze hardhandig worden aangepakt, omdat ze dan van hun kwalen zullen genezen.”

Augustinus legt grote nadruk op de waarde van een oprecht en zuiver hart. Iemand heeft dat alleen wanneer hij zich boven de menselijke lofprijzingen weet te verheffen. Schijnheiligen zijn mensen die doen alsof. Zo is in de kerk en in heel het menselijk leven iedereen een toneelspeler die wil schijnen te zijn wat hij niet is. Over het bidden in het verborgene: het is niet verkeerd om op te vallen bij de mensen, maar het is wel verkeerd uw gebeden te verrichten met de bedoeling op te vallen bij de mensen.

Waarom is het gebed nodig als God al weet wat wij nodig hebben? Augustinus: Het is alleen nodig omdat de inspanning van het bidden ons hart zuivert, verheldert en verruimt om de goddelijke gaven te ontvangen die ons geestelijk worden ingestort. God is altijd bereid om Zijn licht te geven, namelijk het geestelijke licht voor het verstand. Omdat wij geneigd zijn naar de vergankelijke dingen, keert het hart bij het gebed zich tot God. „Maar wij moeten wel openstaan voor wat Hij geeft. Bij zo'n inkeer wordt het inwendige oog gereinigd: het vergankelijke dat men begeert, wordt buitengesloten. Dan kan het oog van een zuiver hart het zuivere licht verdragen dat van Godswege straalt zonder dat het ondergaat of afneemt.”

Ook mooi is de wijze waarop Augustinus spreekt over God als Vader. Dat we Gods kinderen zijn, is niet te danken aan onze verdiensten maar aan de genade van God. Door God als Vader aan te spreken, wordt ook de liefde opgewekt. Wat behoort immers aan kinderen dierbaarder te zijn dan hun vader? Door deze aanspraak wordt ook min of meer de verwachting gewekt dat we zullen krijgen wat we gaan vragen.

Dagelijks brood
Een intrigerende verklaring van Augustinus betreft de bede: „Geef ons heden ons dagelijks brood.” Dit kan volgens hem slaan op het sacrament van het lichaam van Christus dat wij „dagelijks” (!) ontvangen. Het kan ook verwijzen naar het geestelijke voedsel, namelijk als de goddelijke geboden die we dagelijks moeten overwegen en waarvan we werk moeten maken. Christus zegt zelf immers dat we werk moeten maken van het voedsel dat niet bederft. De waarheid is het brood voor deze tijd, dat het dágelijks brood wordt genoemd. „Maar zij is de drank voor de tijd hierna, wanneer het zware karwei van disputeren en discussiëren, zoals dat van breken en kauwen, niet meer nodig zal zijn. Dan zal het alleen nog maar nodig zijn te drinken van de zuivere en heldere waarheid.”

Voor wie van Augustinus houdt, biedt dit prachtige werkje veel rijkdom. In een stille week wijst het ons op de noodzakelijke binding tussen geloven en handelen. Augustinus spreekt van een eenheid van actie en contemplatie. „Omdat het gelukkige leven zijn volmaaktheid bereikt door actie en contemplatie, verlangt de actie dat men over krachten beschikt en de contemplatie dat de dingen duidelijk zijn. Om het eerste moeten we vragen, naar het tweede zoeken.”

Augustinus stelt dat wanneer iemand de ware weg vindt, hij ook in het bezit daarvan komt. Niettemin zal de deur daarheen alleen worden opengedaan voor wie klopt! Augustinus is meesterlijk in het beschrijven van die mysterieuze eenheid van enerzijds het menselijk zoeken (verlangen) naar God en anderzijds de voorkomende genade die doet én helpt zoeken. Augustinus is een goede gids in een tijd waarin het zoeken naar het hier en nu de verwachting van het eeuwige verdringt. Wie bouwt op de rots van Christus is wijs.