Boekrecensie

Titel: Evangelische liedbundel
Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 239 0357 9
Pagina's: 715
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door ds. J. van Amstel - 29 maart 2000

Vernieuwing van
de lofprijzing

Wanneer je zelf je medewerking verleend hebt aan het totstandkomen van een aantal liederenbundels, weet je hoe veel werk daaraan verbonden is. Als je een bundel van anderen moet beoordelen –zoals de nieuwe ”Evangelische liedbundel”– vergt dit veel ingehoudenheid en loop je het gevaar te veel te gaan vergelijken. Een bundel voor de gereformeerde gezindte ziet er immers geheel anders uit dan een evangelisch liedboek.

Ik wil oprecht proberen de nieuwe bundel van de Stichting Evangelisch Werkverband, die als een alternatief voor het Liedboek van de Kerken hier en daar dienst zal gaan doen, zo positief mogelijk te benaderen. Zelf geven de samenstellers, die samenwerken met het Confessioneel Gereformeerd Beraad, aan dat men een bijdrage wil leveren aan de geest van vernieuwing van de traditionele kerken! Men zoekt bewust vernieuwing van de lofprijzing in het aanbieden van evangelische liederen, waarbij men het goede van het evangelisch liedbestand wilde samenbrengen.

Deze bundel acht men geschikt voor kerkelijk gebruik, dus ook voor de erediensten. Men is ervan overtuigd dat deze bundel theologisch, muzikaal en taalkundig verantwoord is. Alleen op het eerste wil ik in deze bespreking letten, terwijl ik ook veel vragen heb bij de twee andere genoemde 'vereisten'.

Vertaling
In deze bundel komen we oude, vertrouwde liederen tegen. Onder meer van Johannes de Heer, van Hanna Lam en Wim ter Burg en nogal wat uit ”Opwekking”. Zo'n zestien liederen zijn vrijwel gelijk aan die welke we aantreffen in ”Uit aller mond”, zij het dat ze uit andere bronnen zijn overgenomen. Van een drietal liederen wordt een andere vertaling gegeven, zodat we kunnen vergelijken wie het dichtst bij de oorspronkelijke tekst aansluit. Ik verwijs naar de nummers 167, 203 en 211, waarvan H. van 't Veld in ”Uit aller mond” een andere weergave geeft.

De bundel zet in met een selectie uit de psalmen. Déze keus geeft te denken, daar meer dan eens slechts iets uit een enkele psalm naar voren komt en daarom een eenzijdig beeld geeft. Vervolgens treffen we een hele reeks bijbelliederen aan, die veel weg hebben van een schriftgedeelte, maar in meer dan één geval niet het gehele gedeelte weergeven. Zo valt, om maar iets te noemen, de verkiezing weg in lied 85. In lied 82, naar Romeinen 8, wordt niet gezongen van verkiezing, maar van „voorzien.” Goeden en slechten gaan door de ene poort in een lied van Tom Naastepad (95:3,7), en in een lied van Basiliea Schlink (67:2,3) wordt gewaagd van het lijden van de Vader.

Huub Oosterhuis laat weten dat God in alles en in iedereen aanwezig is (251). In een lied over de verloren zoon wordt wel over de Vader gezongen, maar ontbreekt de schuldbelijdenis van deze zoon (355). Je merkt dat een lied als ”Mijn Jezus, ik houd van U” (371) erin gaat. Een predikant leerde zijn gemeente zingen: „Ik heb van U gehouden, maar nooit zoveel als U”, in plaats van: „...nooit zoveel als nu”.

Elly en Rickert
Ik ga voorbij aan sterk verouderde liederen die ook een plaats ontvingen en aan liederen die meer gedichten zijn of nog veel meer 'samenraapsels', omdat ze de kwalificatie van lied niet waard zijn.

In het slot van de bundel zijn diverse kinderliederen opgenomen, waarvan die van Elly en Rickert een forse plaats innemen. Daarbij wordt nogal wat 'gepraat' (393, 394), krijgen we een handen-en-voetenliedje (428) en wordt met het oog op de wederkomst gezegd: „Het is zo spannend”, in plaats van te verwoorden dat het verwachten spanning meebrengt. Echt storend en oneerbiedig vind ik uitdrukkingen als (om een enkel voorbeeld te geven) „lekker swingen” (468), „We hebben allemaal wat; Jack stottert gek en Pim mag niet op gym” (470), „een paarde-staart en spaghett-mix” (471), „sikkeneuern” (475), „tsingeling tsjeng boem tsji tsji” (437), „krr, krr, doe de deur open voor God” (447) en „een fietsbel voor de Heer” (462).

Raad of plan
Liederen waarin vrij veel vreemde uitdrukkingen voorkomen, zijn onder meer: „Raak mijn hart aan om uw pijn te voelen” (225), „Ik ben vreugdevol, frank en vrij, een zegevierend mens” (231), „Zijn heil en mijn twijfels verzoenen zich; God heeft met ieder een plan” (279), terwijl het in dit geval toch gaat om Gods raad.

We wijzen in dit verband nog op „Dans in het rond, dochters van de Heer” (358) en „De volkeren dopen bij zijn wederkomst” (405). De vraag laat zich stellen of allen gekozen zijn en of allen „in Gods hand geschreven staan” (200). In 258 gaat het om „Vrede op aarde voor mensen waar God al mee bezig is”, terwijl de engelen zingen van Gods welbehagen!

In lied 475 wordt verwoord dat het goed komt met iedereen! Over de Heilige Geest wordt vooral in een bepaald kader gezongen, zodat je allerlei charismatische gedachten tegenkomt. Heel vaak komen we passages tegen alsof de Geest nog moet komen en nog moet worden uitgestort (146, 147, 154, 238, 264).

Wat moet je invullen bij: „Ik geloof in de gaven van de Heilige Geest” (276:2)? Wat bij: „Later word ik gedoopt met de Heilige Geest” (281:2)? Wat bij: „Een vonk is wel genoeg om een vuur te doen branden, het is voor iedereen” (384), of wat bij: „Vader, daal met uw Geest neer en ga genezend rond, vul ons met uw vuur” (238).

Remonstrants
In deze tijd kom je vrijwel overal remonstrantisme tegen. Niet het minst in toespraken en in liederen. Dat is niet in overeenstemming met onze Dordtse belijdenis, die het Woord van God naspreekt. Maar in deze bundel wordt wel ruimte geboden aan zulke liederen.

Slechts een paar voorbeelden: „Wij buigen, opdat de Geest begint” (153:2), „Geef Hem dan alles wat je vasthoudt, en zijn Geest zal als een duif op je leven dalen met goddelijke kracht” (236), „Wij kiezen voor de vrijheid (juist in een lied –260– over Exodus 20, waarin sterk naar voren komt: Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het diensthuis geleid heeft) en: „Ik besluit, Jezus, een dienstknecht van U te zijn” (314).

Hoe vaak komt in dit soort liederen voor dat God van iedereen houdt en dat Jezus iedereen liefheeft! De leer van de algemene verzoening wordt zo de gemeente ingezongen!

Het lijkt wel alsof het water bij de doop redt (280), terwijl wij in onze bijbelse belijdenis daarover zo geheel anders spreken. En in lied 322 gaat het meer om ons opdragen dan om het verbond van God, zoals we daarvan zingen in Psalm 105:5.

Er zou nog veel meer te noemen zijn, ik heb, naar ik meen, voldoende aangetoond dat in deze evangelische bundel niet de gereformeerde belijdenis de maatstaf is. Daarom moeten we zeggen dat in diverse liederen niet het geheel van de Schrift fungeert.