Boekrecensie

Titel: Zodat de wereld verandert
Auteur: Gerard Dekker

Uitgeverij: Ten Have
Baarn, 2000
ISBN 90 259 5159 9
Pagina's: 254
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door dr. ir. J. van der Graaf - 22 maart 2000

Toekomst gemeente vraagt meer dan sociologische benadering

Ruimte in de
kerk van Dekker

Bekend is het verhaal van Abraham Kuyper, die aan een theologisch student vroeg, naar aanleiding van een door deze ontworpen preek, hoeveel daarin van hemzelf was en hoeveel van een ander. Toen de student antwoordde dat 90 procent door hemzelf was bedacht en 10 procent door een ander, antwoordde Kuyper dat hij het zelf nooit verder had gebracht dan het tegenovergestelde: 10 procent van zichzelf. Welnu, dat geldt niet voor de pennenvruchten van de bekende godsdienstsocioloog prof. dr. Gerard Dekker. Het meeste heeft hij (dunkt mij) van zichzelf. Hij citeert dan ook weinig, gaat hoogstens in wat algemene bewoordingen in op het werk van vakgenoten.

Wie de lezing van Dekkers vorige week verschenen boek ”Zodat de wereld verandert” heeft voltooid, moet tot de conclusie komen dat het grootste deel van dit boek ook van Dekker zelf is, in die zin dat hij heel veel al eerder heeft gezegd in allerlei artikelen en toespraken. In dit boek echter zet hij zijn analyse van de huidige kerkelijke situatie nog eens op een rij –knap, helder en aansprekend–, maar hij schrijft nu ook heel expliciet „over de toekomst van de kerk”, zoals de ondertitel van het boek aangeeft. De laatste weken is in interviews met Dekker de inhoud van dit boek reeds uitgekamd. Toch vraagt eerst de inhoud aandacht, alvorens ik tot een beoordeling kom.

Hoofdlijn
Kerk en samenleving passen niet meer, of in ieder geval in afnemende mate op elkaar. Dat is de hoofdlijn van Dekkers analyse. Godsdienst is een privé-aangelegenheid geworden, maar is geen relevante factor meer voor het publieke leven. Per jaar keren 100.000 mensen in de grote kerken dan ook de kerk de rug toe. Voor het persoonlijk leven, ook voor het persoonlijk geloofsleven, heeft de kerk steeds minder betekenis. Bovendien is vanwege de culturele pluraliteit ook de pluraliteit van het godsdienstige en kerkelijke leven sterk toegenomen. Er is in toenemende mate in het leven van kerkleden een scheiding gekomen tussen de kerk en de rest van het leven. Zo zelfs dat er van vervreemding sprake is. „De vervreemding is zelfs zo groot, dat de vraag kan ontstaan of de kerken, zoals die thans functioneren, nog wel in deze tijd passen.” De cultuur gaat de mensen in het bloed zitten.

Een centrale gedachte in de analyse van Dekker is dat dorpen en wijken lang niet meer zo sterk als vroeger, toen ze nog als een koepel over het gemeenschapsleven stonden, sociale gemeenschappen zijn. Soms zijn ze het zelfs helemaal niet meer. Een deel van het gemeenschapsleven van mensen speelt zich buiten het dorp of de wijk af en dan nog heel gedifferentieerd. Voor allerlei aspecten van het leven trekt men elders heen.

Voor de kerken betekent dit dat „de sociale basis voor een lokale gemeente of parochie is komen te vervallen, of in ieder geval sterk is verzwakt.” Het leven is gesegmenteerd, gefunctionaliseerd, geïndividualiseerd en gesubjectiveerd, terwijl bovendien het gevoel een grote plaats is gaan innemen. Dat raakt het kerkelijk leven tot op het bot.

Keuze
Mensen maken daarom steeds meer hun eigen keuze. Voor goed verstaan: dit geldt niet alleen de vormen van het gemeente of kerk zijn, maar ook de inhoud. Letterlijk zegt Dekker: „De keuze-vrijheid, waar veel mensen prijs op stellen, botst vooral ook met de door de kerken veronderstelde instemming met de belijdenis, de leer of de boodschap van de kerken.” Hij noemt heel concreet de Godheid van Christus, de Drie-eenheid, het bestaan van de hemel, en vervolgens allerlei leefregels, „die betrekking hebben op de positie van de vrouw, de seksualiteit en de beschikking over het leven.” Het gemeenschappelijke bij (postmoderne) mensen ligt meer bij de vragen dan bij de antwoorden.

Geloof
Hoewel het boek van Dekker sociologisch van aard is, verbergt hij zijn eigen visie op geloof en kerk niet. De pluraliteit mag er wat hem betreft wezen. Dat betekent voor hem geen vrijblijvendheid. Geloof is „een zienswijze en een zijnswijze.” Hier is overigens sprake van een van de spaarzame momenten dat de auteur naar de Schrift verwijst, namelijk Matthéüs 5 (volmaakt zijn „gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”) en Efeze 4 („gij geheel anders”).

Zelf sluit Dekker aan bij Kuypers onderscheiding van de kerk als instituut en de kerk als organisme. Voor een deel van de gelovigen is de kerk nodig. Maar de kerk als organisme, het leven van de gelovigen, ook buiten de kerk, is toch doorslaggevend. Men doet, zegt hij, de werkelijkheid het meest recht als men over de kerk in dynamische termen spreekt, terwijl de invloed die de kerken op de samenleving hebben, moet verlopen „via het leven van de leden dat ze in de samenleving leiden.”

Laat mij hier zeggen dat alles wat Dekker in zijn boek (verder) zegt, hangt aan deze (modern-Kuyperiaanse) visie op de kerk en de pluraliteit van het geloof. Het geloof is pluraal naar vorm en inhoud en daarom zijn de kerk en de gemeente het ook. En als hij tot de conclusie komt dat de veranderingen in de kerk „terecht en geboden” zijn, raakt dit meer dan de vormen alleen.

Democratisch
Zo komt Dekker tot de conclusie dat de kerk „een voluit democratische organisatie” is, waar „als puntje bij paaltje komt, de ”macht” ligt bij de gewone leden, het gewone kerkvolk.” De tegenstelling tussen democratie en christocratie is voor hem een valse tegenstelling, omdat gewone leden, net zo min als ambtsdragers, niet handelen buiten Christus om.

Zo bezien is de keuzevrijheid voor gemeenteleden, die Dekker bepleit, niet verwonderlijk meer. Het moet allereerst „normaal” worden dat mensen deelnemen aan activiteiten in verschillende gemeenten, om zo verschillende deelaspecten van het geloof te kunnen beleven. Vervolgens moet er op regionaal niveau een grotere variatie van kerkdiensten komen, „die in mentaal opzicht duidelijk van elkaar verschillen.” En verder dient gemeenschapsvorming vooral vrucht te zijn van mentale, categoriale en functionele groepsvorming.

Met het ”mentale criterium” bedoelt hij „de aard en inhoud van de geloofsbeleving”, die vandaag niet alleen tussen maar ook binnen kerken of gemeenschappen verschillend is. Met het ”categoriale criterium” bedoelt hij dat kerkleden sociaal gezien tot verschillende categorieën behoren. En het ”functionele criterium” heeft te maken met het feit dat mensen heel verschillende functies in het kerkelijk leven bekleden. Dat alles vraagt om verschillende gemeentevormen.

Argwaan
Een zekere argwaan-bij-voorbaat is mij niet vreemd als ik een sociologische benadering van de kerk van de toekomst lees. Een opwekking behoort nooit tot de prognoses. Laat mij echter op voorhand zeggen dat ik de deskundigheid van prof. Dekker hoog aansla en dat hij in zijn analyses de kerk vaak iets te zeggen heeft. Ook in dit boek tekent hij de realiteit van het (post)moderne leven, die men, wil men oog hebben voor de realiteit van de gemeente, niet ongestraft ongelezen laat.

In dit boek echter wil de auteur meer doen dan sociologie bedrijven. Hij laat ook iets van het achterste van zijn tong zien als het gaat om zijn eigen visie op kerk en geloof. Het zal duidelijk zijn dat, wanneer hij bij een plurale kerk uitkomt, hij niet te rade gaat bij wat de kerk in haar belijdenissen over zichzelf zegt. Ook wanneer hij over het geloofsmatige van de kerk naar zijn inhoud spreekt, domineert de socioloog. Als hij bijvoorbeeld van overtuiging is dat Zondag 7 pluraal is aangaande het geloof, dan leest hij deze kennelijk door een sociologische bril (los bijvoorbeeld ook van Zondag 23). Daarom mist dit boek zowel het schriftberoep als het beroep op de belijdenis.

Bonhoeffer
De titel van het boek spreekt aan: ”Zodat de wereld verandert”. Daarnaar verlangt de auteur kennelijk. De titel is ontleend aan een woord van Dietrich Bonhoeffer, die voorzegde dat er weer een dag zal komen, dat er mensen geroepen worden „om zó Gods Woord te spreken dat de wereld eronder verandert en zich vernieuwt.” Maar ik heb diepe twijfels over de mogelijkheden die Dekker hiervoor aanreikt. Hoewel het boek lijnen trekt naar de toekomst, is het niet profetisch van aard, niet geënt op het profetische Woord.

Persoonlijk wil ik ook nog wel zeggen dat ik ga steigeren wanneer ik lees over de categoriale gemeente. Dat idee was er jaren geleden al in de Hervormde Kerk. Maar de kerk bestaat toch ten principale niet uit categorieën, ingedeeld naar stand en ontwikkeling en beroep? Het gaat om de ene kudde, van gasfitter tot hoogleraar, onder de ene Herder. Een principieel opgedeelde gemeente kan ik onmogelijk uit de Schriften aflezen. Maar hier is ook beslissend wat men onder geloof verstaat.

Hoewel bij Dekker de kerk als organisme –uitkomend in het leven van haar leden– domineert, ontkomt hij er toch niet aan ook over de kerk als instituut te spreken. Echter in die zin dat het gemeentelijke (kerkelijke) leven niet zonder organisatie kan. Maar dat de kerk als instituut ”creatie van de Geest” is, (Van Ruler) ontbreekt. Daarom schenkt dit boek ook nauwelijks aandacht aan de ambten en al helemaal niet aan de kerkorde.

Ik zeg niet dat in de kerk die Dekker beoogt, alles kan. Maar er kan wel zo veel en de verscheidenheid mag wel zo groot zijn, dat een ”belijdende kerkorde” nog nauwelijks een functie kan hebben. Want een belijdende kerk is niet direct wat Dekker bedoelt.

Les
Of we niets van het boek kunnen leren? Integendeel! We leren eruit hoe onze postmoderne wereld eruitziet en hoe er een groeiende kloof is tussen wat mensen in de kerk beleven en wat ze in hun verdere leven in de samenleving ervaren. Als er –binnen de grenzen van Schrift en belijdenis, zeg ik op voorhand– niet enige wettelijke verscheidenheid wordt erkend en gepraktiseerd, is te vrezen dat kloven, ook binnen kerken en gemeenschappen binnen de gereformeerde gezindte, groter worden. Maar de kerk is niet voor elk wat wils; niet van onderop, maar van bovenaf. Voordat ik wat te kiezen heb, is er van gekozen worden sprake.

De socioloog, zelfs van een hoog gehalte als prof. dr. Gerard Dekker, zal onze opperzangmeester niet zijn inzake het lied van de kerk van de toekomst. De kerk kan klein en als tot niet gekomen zijn in de ogen der mensen, en God blijkt nochtans Zijn 7000 te hebben. Opdat de wereld gelove en verandere.