Boekrecensie

Titel: Roepstemmen uit de Gewesten der Eeuwige Rampzaligheid
Auteur: L. G. C. Ledeboer

Uitgeverij: De Schatkamer
Rumpt, 1999
ISBN 90 5741 0818
Pagina's: 71
Prijs: ƒ 15,95

Recensie door ds. G. H. van Kooten - 9 februari 2000

Roepstem van Ledeboer

Van ds. L. G. C. Ledeboer is een boekje herdrukt dat de aangrijpende titel ”Roepstemmen uit de Gewesten der Eeuwige Rampzaligheid” draagt. Op de achterflap staat: „Hierin laat Ledeboer mensen aan het woord die plotseling uit de tijd verhuisd zijn naar de eeuwige rampzaligheid.” Het was Ledeboers wens om tot de lezer een ernstig woord te spreken „als uit de mond van die ongelukkigen overeenkomstig de Heilige Schrift tot heiliging zij het slechts maar aan één ziel.”

Ds. Ledeboer was een bijzonder mens. Hij is niet oud geworden, maar toch heeft hij van zich laten horen. Uit de korte levensbeschrijving die in dit boekje afgedrukt is, staat dat de Heere hem van jongsaf getrokken heeft. Als kind had hij reeds grote eerbied voor het gebed en bad hij om vergeving van zijn zonden, om een nieuw hart, en om de Heere Jezus als Borg en Middelaar te mogen leren kennen.

Al vroeg bezocht Ledeboer de vromen in zijn omgeving. Hij was licht bewogen en kon woedend op de grond stampen als het niet naar zijn zin ging. De verloren zoon en de moordenaar aan het kruis waren voor hem een troostend voorbeeld. Toen Benthuizen een beroep op hem deed, wist hij zich door de Heere Zelf geroepen. Zijn prediking trok de aandacht in de wijde omtrek. In 1863 stierf hij te Benthuizen, waar zijn graf is tot op deze dag, in de schaduw van de hervormde kerk.

Lazarus
Ledeboer was een vlot schrijver, maar vooral een niet onbekwaam dichter. Hij schreef vele verzen die niet nalaten diepe indruk te maken. Vanuit de gevangenis kwam een ontroerend gedicht van tien verzen. Hij schrijft: „Ik mocht hier ter bruiloft gaan.” Eigenlijk zou je alleen al om díe verzen dit boekje willen hebben.

Voor mij blijft het een vraag of het juist is, bij zijn goede bedoeling, dat Ledeboer de tolk wilde zijn van mensen die gingen beleven wat het is om voor eeuwig verloren te gaan, om zo jongeren, vaders en moeders te bewegen de Heere te zoeken voordat het te laat zou zijn. Hun toestand beschrijven is toch niet mogelijk voor de mens van beneden! De rijke man zegt in de gelijkenis met de arme Lazarus: „Zend Lazarus, dat hij hun dit betuige, opdat zij niet komen in deze plaats der pijniging!” Maar dan zegt de Heere Jezus: „Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen.”

Zij zouden zich ook niet laten gezeggen, al zou iemand uit de doden opstaan! Dat is schriftuurlijk. We moeten niet wijzer willen zijn dan de Heere Jezus. Het is ook onbeschrijfelijk hoe het dáár gesteld is. Dat kán op generlei wijze gezegd worden. De mens wordt immers niet bekeerd door de oordelen Gods, noch door de wonderen, maar door het Woord en de Geest des Heeren!

Maar, niets ten nadele gezegd van deze trouwe godsgezant. Zulken hebben we nooit te veel.