Boekrecensie

Titel: Man en vrouw in de traditie der eeuwen. Ethische overwegingen bij aspecten van levensstijl
Auteur: dr. R. Seldenrijk

Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 1999
ISBN 90 5030 748 5
Pagina's: 383
Prijs: ƒ 39,95

Recensie door W. M. Bakker - 2 februari 2000

Een krachtig pleidooi voor soberheid

Eerbiedig en onbevangen naar Gods Woord luisteren. Dat is wat christenen volgens dr. R. Seldenrijk telkens weer moeten leren. Vanuit die houding belicht hij in ”Man en vrouw in de traditie der eeuwen” diverse aspecten van de levensstijl. Daarbij komt hij tot conclusies die soms afwijken van wat in de gereformeerde gezindte gebruikelijk is. Dat betekent niet dat hij allerlei gewoonten radicaal overboord wil gooien. „Je moet alleen voorzichtig zijn van datgene wat onder ons gewoon is geworden een bijbels normatief uitgangspunt te maken.”

Hoewel de ethiek van de zorgverlening in zijn dagelijks werk een belangrijk aandachtspunt vormt, is dr. Seldenrijk daardoor niet direct op het spoor van een studie over de man-vrouwverhouding gekomen. Eerder vloeit zijn belangstelling voor dit thema voort uit zijn bestuurlijke betrokkenheid bij het Instituut voor Cultuurethiek. Verder doceert hij ethiek aan de tweedegraadsopleiding voor godsdienstdocenten van de Cursus Godsdienst Onderwijs (CGO) Gereformeerde Gemeenten. Dat hij zeven jaar lang met ”Man en vrouw in de traditie der eeuwen” is bezig geweest, wijst onder meer op de grote zorgvuldigheid waarmee hij te werk wilde gaan.

„Het is een cultuurgeschiedenis geworden, die begint bij Adam en eindigt in de postmoderne tijd. Ik wilde proberen inzicht te krijgen in de ontwikkelingen die zich in de loop van de mensheid hebben voorgedaan, om onze opvattingen van vandaag te kunnen begrijpen”, zegt Seldenrijk. Hij spitste zijn studie bewust toe op de man-vrouwverhouding, omdat deze „in de Bijbel fundamenteel is. De relatie tussen man en vrouw wordt bijvoorbeeld in Efeze 5:22 gezien als de afspiegeling van de verhouding tussen Christus en de gemeente. Dan heb je het over het hart van het christelijk belijden.”

Onthullend
De auteur noemt de uitkomsten van zijn studie „tamelijk onthullend. Wij mensen lopen telkens het gevaar dat de gewoonten en gebruiken die wij hanteren –de traditie met een kleine ”t”, die op zichzelf heel wezenlijk is–, gaan heersen over de Traditie met een hoofdletter: de grote daden van God, die de Heere van geslacht op geslacht wil hebben overgedragen. Als we niet goed helder hebben hoe gewoonten zijn ontstaan, kunnen we niet het juiste onderscheid tussen de grote en de kleine ”t” maken.”

Seldenrijk signaleert dat er binnen de gereformeerde gezindte mensen zijn die hun eigen opvattingen te snel als de enige juiste zien. „Als je beseft hoe door de eeuwen heen het geloof is beleefd en beleden, ga je het gedachtegoed van onze tijd relativeren. In de loop der geschiedenis is een grote verscheidenheid aan opvattingen zichtbaar. Dat maakt je voorzichtig je eigen gedachten te verabsoluteren en degene die er anders over denkt, af te schrijven. Ik heb door deze studie geleerd eerlijk luisterend om te gaan met mensen en hun opvattingen.”

Heeft deze studie tot wijzigingen in uw persoonlijke levensstijl geleid?
„Ja, met name als het om het begrip soberheid gaat. Dat is voor mij als belangrijk kernpunt van een christelijke levenswijze naar voren gekomen. Ik heb helderder leren zien wat de Bijbel over onze levenswijze te zeggen heeft, wat er écht in de Schrift staat. Mij is ook duidelijk geworden dat het emancipatiestreven een fundamentele bedreiging is van de scheppingsorde, zowel in de gemeente van Korinthe als nu. Vandaar de brede uitwerking op dit punt.”

Hoofdbedekking
De ethicus staat uitvoerig stil bij de hoofdbedekking van de vrouw. „1 Korinthe 11 spreekt over het bedekte hoofd van de vrouw in de gemeente. De man is ondergeschikt aan Christus en de vrouw aan de man. 1 Korinthe 11:10 is een moeilijk vers. Als je dat vanuit het Grieks leest, gaat het erom dat de vrouw iets óver het hoofd moet hebben. Dat is een teken van de onderdanigheid van de vrouw aan de man binnen de gemeente.

In de rechterflank van de gereformeerde gezindte zie je dat vrouwen met gédekt, niet met óverdekt hoofd naar de kerk gaan. Voor de hoed wordt soms veel geld uitgegeven, wat uit het oogpunt van soberheid niet verantwoord is, maar wat ook niets meer te maken heeft met het symbool waarom het in 1 Korinthe 11 gaat. In mijn woonplaats Zeist zag ik bij de hernhutters een voorbeeld dat veel dichter bij de bedoeling van de Schrift staat, namelijk dat alle meisjes en vrouwen vanaf het moment dat ze belijdenis hadden gedaan, een wit kapje droegen. Iedereen hetzelfde. Dan krijg je geen dure uitgaven die bovendien afleiden van de bedoelde symboliek.”

Wilt u die gewoonte ook binnen de gereformeerde gezindte ingang doen vinden?
„In onze cultuursituatie is dat misschien niet zo gemakkelijk in te voeren. Ik denk dat er al veel gewonnen zou zijn als we zouden overstappen naar een sobere baret. We hebben het dan echter nog steeds over een úítingsvorm. Het gaat mij vooral om de innerlijke verbondenheid met de heilbrengende Traditie, die blijkt uit de manier waarop we in het leven staan. Ik signaleer dat we door de overvloed aan welvaart veel te weinig afhankelijk zijn geworden.”

Dat is een ingrijpende diagnose!
„Zeker. Vandaar dat Paulus al in Romeinen 12 de waarschuwing uitte: Word deze wereld niet gelijkvormig. Het ligt niet zo eenvoudig om dat voor jezelf eerlijk in praktijk te brengen.”

Hellend vlak
Schort er iets aan de prediking, als die er niet aan ontdekt dat de toepassing van 1 Korinthe 11 in onze tijd niet met de bijbelse bedoeling overeenkomt?
„Bijbelgegevens zijn normatief van aard. Ik constateer dat onze hoedencultuur geen enkele relatie meer heeft met de oorspronkelijke bedoeling. Met het toenemen van de welvaart heeft de hoofdoverdekking andere vormen aangenomen dan de soberheid van de kap die vroeger werd gebruikt. Doordat wij niet goed met die oorspronkelijke bedoeling op de hoogte zijn, signaleren we niet dat er iets mis is.”

Dan zouden toch juist predikanten de taak hebben vanuit het Woord die ontsporing aan te wijzen?
„Predikanten zijn ook mensen. Het kan zijn dat je als predikant bang bent voor een soort hellendvlakdenken als je deze zaken aan de orde stelt. Dat jongeren dan zouden gaan denken: Als dit al niet helemaal vaststaat, zal de rest ook wel niet deugen. Dan ben je dus bang dat iets wat je zegt over de kleine traditie, van invloed zou zijn op het openstaan voor de grote Traditie. Een andere mogelijkheid is dat ambtsdragers zelf geïnfecteerd raken door de voorspoed die wij in Nederland kennen, waardoor we een materialistische blinde vlek hebben.”

Seldenrijk wijst erop dat de profeten in het Oude Testament ook degenen waren die de vinger legden bij blinde vlekken onder het volk en de geestelijke leidslieden. „Ik heb in mijn boek de profeten Amos en Hosea geciteerd, die in een felle aanklacht duidelijk maken dat de HEERE zegt: Jullie hebben het wel over ”mijn” brood, ”mijn” water, ”mijn” wol, ”mijn” vlas, ”mijn” olie en ”mijn” drank, maar weet wel dat het Míjn eigendom is. Dat is heel wezenlijk. Zo wordt de innerlijke afval van God blootgelegd.”

U schrijft: „Wie bindt ons profetisch op het hart dat de gereformeerde gezindte sterk is geassimileerd ten aanzien van luxe, in de greep is van geld en goed.” Mist u dat profetische spreken in de prediking?
„Ik denk dat dit aspect te weinig aandacht krijgt. De ambtelijke dienst moet behulpzaam zijn om de leden van de gemeente in de grazige weiden van het Woord te laten weiden. Dan gaat het ook om de kernpunten van het christenleven in soberheid en mededogen. Dat geeft de Heere Jezus aan in Matthéüs 25, als het over de levenspraktijk gaat: de zeven werken van barmhartigheid die scheidend zullen werken in het grote oordeel op de dag der dagen.”

Schoolbestuur
„Ook in onze tijd is het van belang dat de wereld zou kunnen zeggen: Ziet hoe lief ze elkaar hebben. Dat de wereld zou zien hoe het geloofsbelíjden ook een vorm van geloofsbeléven in het gewone dagelijkse leven is. Daardoor hebben de eerste christengemeenten in een volstrekt vijandige, heidense cultuur toch gehoor gevonden voor de Boodschap.”

De kerk heeft volgens u een zekere bewarende gang in de kleding van vrouwen ten opzichte van mannen en omgekeerd, maar mag niet vervallen in „priegelige nauwkeurigheden.” Wat betekent dat concreet als bijvoorbeeld een schoolbestuur een kledingbeleid vaststelt?
„Het dragende begrip blijft voor mij soberheid. Dat betekent dat een schoolbestuur, en dat begint op de basisschool, ervoor moet oppassen dat kinderen tegen elkaar opbieden als het om merken van kleding en schoeisel gaat, en elkaar afschrijven als ze niet aan die cultuurkenmerken voldoen. Daar ligt een belangrijke taak voor de schoolleiding.”

In de praktijk gaat het vaak over de lengte van de rok en het haar bij meisjes, terwijl over jongens veel minder gesproken wordt. Is dat onderscheid terecht?
„Als het gaat over jongens- en meisjeskleding wordt vaak snel en als enige, want verder kun je er in de Schrift geen gegevens over vinden, teruggegrepen op Deuteronomium 22:5. Als je die tekst op kleding wilt betrekken –Trommius geef aan dat het in de grondtekst eigenlijk over het gereedschap van de man gaat–, spreekt die ten aanzien van kleding uitsluitend over de jongens en mannen. In de Kanaänitische, heidense cultus verkleedden zij zich als meisjes of vrouwen en dát mag niet. Er staat in dit vers dat een vrouw of meisje zich niet mag bedienen van het geréédschap van de man en dat de man geen vrouwenkleding mag dragen. Over kleding van meisjes en vrouwen wordt niets gezegd.”

Eerbaarheid
Seldenrijk zegt er voorstander van te zijn dat schoolkinderen –„maar dat geldt voor iedereen”– eerbaar zijn gekleed. „Dan heb ik het zowel over jongens als meisjes. Ik vind dat de school bepaalde praktische regels mag hanteren, met name om die eerbaarheid te dienen. Dat wil niet zeggen dat er heel concrete gedragsregels ten aanzien van kleding in de Bijbel staan, behalve waar het gaat om soberheid, het bedekken van onze naaktheid, het je kunnen warmen tegen de koude enzovoorts.

In de gereformeerde gezindte en in het geheel van hen die een orthodoxe geloofsopvatting hebben –daar horen evangelische kringen ook bij–, wordt over een aantal uitwendige zaken verschillend gedacht. De kernvraag mag dan niet zijn: Komen we in uiterlijke zaken overeen, maar: Deugt het hart? Natuurlijk zijn die uiterlijke zaken niet onbelangrijk, maar ze staan niet voorop. Ik ben zelf redelijk traditioneel, ben ook gehecht aan datgene wat onder ons gewoon is geworden. Je moet alleen voorzichtig zijn daarvan een bijbels normatief uitgangspunt te maken. Dan moet de Bijbel er wel écht zo over spreken.”

U wilt zwarte kleding voor ambtsdragers niet afschaffen, maar wijst er tegelijk op dat ook aanhangers van de satanskerk aan deze kleur gehecht zijn. Wat wilt u daarmee zeggen?
„Ik heb aangegeven dat kerkelijke kleding sterk is gerelateerd aan de keizerlijke kleding van Constantijn de Grote en dat de kerkelijke kleding in de Rooms-Katholieke Kerk vandaag nog de kenmerken daarvan vertoont. In de protestantse traditie is daar van meet af aan afstand van genomen en is gekozen voor sobere kleding. Calvijn geeft aan dat ambtsdragers „deftig en voornaam” gekleed moeten zijn. Dat is iets anders dan spreken over ambtskleding.”

Zwart kostuum
„In onze tijd lopen ambtsdragers tijden de kerkdiensten in een zwart kostuum. Dat doe ik zelf ook. Heb ik daar iets op tegen? Niets! Het gebruik stamt uit de vorige eeuw. Hoogleraren en sprekers droegen geen ring en hadden een donkergrijs of zwart kostuum, om de aandacht niet af te leiden van de lezing of preek. Ik vind het ook functioneel om iets van de eenheid van een kerkenraad te laten zien. We moeten alleen niet denken dat die kleding hoort bij de grote Traditie, dat het een gebod is om zo gekleed te gaan en dat het niet van eerbied getuigt als je daarvan afwijkt. Dan zijn we in rooms vaarwater verzeild.”

Hoe kan zo'n scheefgroei ontstaan onder mensen die willen buigen voor het gezag van Gods Woord?
„Er kan heel gemakkelijk spanning ontstaan tussen onze menselijke traditie en de heilbrengende Traditie. Dat gebeurt als onze vormen niet meer functioneren. Een traditie heeft een bewarende rol als het om de ontwikkeling van een cultuur gaat, maar ze moet wel léven. Ze moet een functie hebben. Ik ben erg getroffen door een aantal artikelen dat dr. A. van Brummelen ooit in de Waarheidsvriend heeft geschreven, waarin hij waarschuwt voor het stollen van geloofsopvattingen.”

Verschillende keren pleit u in uw boek voor het eerbiedig en onbevangen naar de Schrift luisteren. Onderschat u de goede en bewarende functie die de traditie heeft daarmee niet?
„Ik speel de Schrift niet uit tegen de christelijke traditie. Ik pleit voor een onbevangen luisteren naar de Bijbel, maar wel vanuit de rijke oriëntatie in de belijdenisgeschriften. Sola Scriptura! We hebben oecumenische en gereformeerde belijdenisgeschriften. Die vormen mijn oriëntatiekader als het om het verstaan van Gods Woord gaat. Wat mij voor ogen staat, is dat we leren bij de Schrift te leven, in respect met elkaar om te gaan en in het geheel van ons leven christelijke soberheid te betrachten. Ik heb bewust veel bijbelgegevens in mijn boek opgenomen, om aan te sporen tot persoonlijke bijbelstudie.”

Onderling vertrouwen
De zorg van Seldenrijk is niet alleen dat de gereformeerde gezindte ondergesneeuwd raakt door het materialisme en dat aan middelmatige zaken te veel gewicht wordt toegekend. Hij legt ook de vinger bij „de communicatie over deze zaken als er verschil in opvatting is.” In zijn boek besteedt de auteur bewust aandacht aan gesprekstechnieken en laat hij zien hoe het gebruik van drogredenen de discussie kan vertroebelen.

„Daar zijn twee effectieve methoden voor: de andere persoon belachelijk maken of zijn opvattingen en woorden verdraaien. Dan maak je er een karikatuur van, bijvoorbeeld door een ondergeschikt punt in een betoog sterk uit te vergroten. Waarom is dat een groot gevaar? Omdat onze Heidelbergse Catechismus in antwoord 112 deze manier van omgaan met medemensen onder „de eigen werken van de duivel” schaart. Daarom moeten we daar vuurbang voor zijn, maar we hebben het vaak niet eens door. Zo verblind zijn we.”

Als kenmerk van een echt gesprek noemt Seldenrijk „dat je in onderling vertrouwen ten opzichte van elkaar staat. Vanuit het persoonlijke respect weet je dat er ruimte is voor andere opvattingen dan die van jou. Dan kun je ook de verantwoordelijkheid voor een andere invulling van de levensstijl bij de ander laten liggen. Dat geldt voor iedereen, ook voor mij. Het gaat er uiteindelijk om dat het gesprek over deze zaken uitloopt op de eer van God. Als dat gebeurt, is de bedoeling van mijn boek geslaagd.”