Boekrecensie

Titel: De theologie uitgedaagd; spreken over God binnen het wetenschapsbedrijf
Redactie: Ria van den Brandt en Rob Plum

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 1999
ISBN 90 211 37437
Pagina's: 168
Prijs: ƒ 32,50

Recensie door dr. F. A. van der Duyn Schouten - 19 januari 2000

Tussen theologie,
cultuur en wetenschap

In januari 1999 werd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen onder de naam ”Heyendaal Instituut” een interdisciplinair onderzoeksinstituut voor theologie, wetenschap en cultuur opgericht. In de nu verschenen bundel ”De theologie uitgedaagd” worden doelstelling en ambitie van het instituut nader toegelicht. Deze verzameling van essays zal ieder boeien die geïnteresseerd is in de positie van de theologie in het totale wetenschappelijke veld. Voor een niet-theoloog en een niet-filosoof is het redelijk moeilijke kost.

Aan de bundel hebben bijgedragen Hermann Häring, de directeur van het instituut, Ria van den Brandt en Palmyre Oomen, die beiden als programmacoördinator aan het instituut zijn verbonden, en Anton Houtepen en Erik Borgman als externe theologische adviseurs.

De plaats van de theologie in het geheel van de wetenschap is in de loop der eeuwen ingrijpend veranderd. In de Middeleeuwen behoorde de theologie onbetwist tot de wetenschappelijke bovenbouw. In de zeventiende eeuw trok het theologisch debat zijn sporen door de samenleving, maar in de negentiende eeuw nam met de opkomst van de sociale wetenschappen de maatschappelijke relevantie van de theologie af en namen de exacte wetenschappen de leidersrol van de theologie over. In de twintigste eeuw is de rol van de theologie verder gemarginaliseerd, hetgeen onder meer heeft geleid tot ingrijpende reorganisaties binnen de universitaire theologie.

Fragment
Onder dit scenario en in het licht van haar identiteit heeft de Katholieke Universiteit Nijmegen zich de vraag gesteld welke toekomst voor de theologie is weggelegd in de 21e eeuw. Als denkrichting is daarbij meegegeven de theologie nadrukkelijk met andere wetenschappelijke disciplines in verband te brengen.

Allereerst beargumenteert Häring in zijn bijdrage ”Het verbroken verbond” vanuit de sterk toegenomen fragmentatie van werkelijkheid en wetenschap de behoefte aan het interdisciplinair gesprek. Tegelijkertijd wijst hij er terecht op dat interdisciplinaire wetenschap meer is dan het bij elkaar zetten van vertegenwoordigers van verschillende disciplines in één instituut.

De ambitie van het Heyendaal Instituut is niet in de eerste plaats bij te dragen aan een groeiende consensus tussen wetenschappers, maar eerder wederzijdse vragen en twijfels aan het licht te brengen en zo de moed op te brengen tot het aangaan van onoplosbare conflicten.

Relatie
In haar bijdrage ”Twintigste eeuwse literatuur: een uitdaging voor theologen” gaat Van den Brandt meer specifiek in op de relatie tussen literatuur, theologie en filosofie. Zij pleit ervoor de moderne literatuur te zien als mogelijke inspiratiebron voor de theologie. Zij is van mening dat nieuwe verhalen nodig zijn om de menselijke existentie te verhelderen. Uit de verzameling van literaire teksten (de canon) die een gemeenschap kiest, moet blijken wat deze gemeenschap als waarheid herkent.

Oomen gaat vervolgens in op de specifieke relatie tussen theologie en exacte wetenschappen. Ik vind deze bijdrage, naast die van Houtepen, het helderst. Oomen merkt op dat de theologie zelf mede schuldig is aan het god-loos verstaan van de fysische wereld, omdat ze de band van God met de wereld exclusief heeft gesitueerd bij de mens. Het gevolg is dat er een atmosfeer is ontstaan waarin de intellectuele redelijkheid lijkt voor te schrijven het christelijk gedachtegoed niet in te brengen in de natuurwetenschappen.

Vier functies
Houtepen legt aan de hand van vier functies van de theologie relaties met andere disciplines: vanuit de theologie als pleidooi naar de rechtsgeleerdheid; vanuit de theologie als therapie naar de psychologie en de gezondheidswetenschappen; de poëtische rol legt het verband naar de literatuurwetenschap en de ontwerpfunctie naar de natuurwetenschappen. Bij ontwerpfunctie denkt Houtepen dan vooral aan het herformuleren van de verhouding van God tot de natuur en de geschiedenis, nu na Einstein en Heisenberg onze voorstellingen van tijd en ruimte in en ander daglicht zijn komen te staan.

Ten slotte pleit Borgman in zijn bijdrage ”Het tot leven wekken van stervende woorden” voor een integrale visie op de culturele en religieuze betekenis van de verschillende wetenschapsgebieden en de christelijke traditie. Het gaat daarbij om het formuleren van een theologisch antwoord op ervaringen van mensen te midden van een verwetenschappelijkte cultuur.

Redeneertrant
Deze bundel zal ieder boeien die geïnteresseerd is in de positie van de theologie in het totale wetenschappelijke veld. Voor een niet-theoloog en een niet-filosoof, zoals deze recensent, is het redelijk moeilijke kost. De auteurs zijn in meerderheid theologen en komen de niet-vakgenoot in deze bundel niet al te zeer tegemoet. Dat geeft ook direct de zwakte van de bundel aan. Wil de ambitie van het Heyendaal Instituut gerealiseerd worden, dan zullen vertegenwoordigers van andere disciplines in het debat moeten worden betrokken. En daartoe is nodig dat theologen en filosofen, sterker dan deze auteurs doen, in hun taalgebruik buiten hun eigen vakgebied treden en zich ook meer bedienen van een redeneertrant die interdisciplinaire communicatie echt mogelijk maakt.

Zo zou bijvoorbeeld, naar analogie van het gebruik in vele andere wetenschappen, de leesbaarheid van de bundel gediend zijn geweest bij een heldere samenvatting van probleemstelling en conclusies per artikel.