Boekrecensie

Titel: Vriend!
Auteur: Anke Kranendonk

Uitgeverij: Lemniscaat
Rotterdam, 2001
ISBN 90 5673 320 x
Pagina's: 128
Prijs: ƒ 23,50
Vanaf 5 jaar om voor te lezen, 7 jaar om zelf te lezen

Titel: De witte merrie
Auteur: Federica de Cesco
Vertaling: John Riedijk

Uitgeverij: Facet
Antwerpen, 2000
ISBN 90 5016 295 9
Pagina's: 116 blz.
Prijs: ƒ 26,90
Vanaf 12 jaar

Titel: De indringer
Auteur: Michael Morpurgo
Vertaling: Tjalling Bos
Illustraties: René Pullens

Uitgeverij: Ploegsma
Amsterdam, 2000
ISBN 90 216 1922 9
Pagina's: 127
Prijs: ƒ 28,50
Vanaf 12 jaar

Recensie door Hans van Holten - 28 maart 2001

”De witte merrie” levensechter dan de meeste paardenboeken

Goede maatjes met een kraai

Er zijn gelukkig heel veel kinderen die dol zijn op dieren, vooral op hun eigen huisdier: een poes, een hond, een cavia. Geen wonder dus dat het thema kind en huisdier zo veel in jeugdboeken voorkomt, vaak zelfs als hoofdthema.

De hechte band met een dier ontstaat op al heel jonge leeftijd. Neem Bob, die nog op de kleuterschool zit (vergeef me die ouderwetse term) in ”Vriend!” van Anke Kranendonk. Zijn moeder zegt dat hij pas voor een dier kan zorgen als hij zes is, maar daar denkt hij zelf heel anders over. Als hij in de tuin een halfbewusteloze kraai vindt, neemt hij hem dus mee naar binnen. Oké, hij mag voor het beest (helpen) zorgen, als hij maar goed begrijpt dat hij Gerrit de vrijheid moet geven zodra de vogel weer beter is.

De lezer snapt het al: er ontstaat van lieverlee zo'n hechte vriendschap tussen die twee dat Gerrit helemaal niet meer weg wil. Als hij wordt losgelaten, komt hij gewoon terug. Zelfs kan Bob de stad in met Gerrit in een kistje achter op z'n fiets. Al geeft dat toch ook wel problemen: Bob verdwaalt (maar Gerrit niet): „Welke straat was het ook alweer? Moest hij de eerste rechts, of de tweede? Of helemaal niet? De straten zijn anders geworden nu mama er niet bij is.”

Het is een ontwapenende formulering van Bobs angstige onzekerheid, even ontwapenend trouwens als het hele boek zelf. Een enkel woordje, zoals ”reageert”, vond ik wat te wijs voor de doelgroep en het is te betreuren dat er een enkele bastaardvloek tussen de tekst doorglipt. Anders was het een haast ideaal kinderverhaal geweest waarin de grappige illustraties van Sandra Klaassen perfect passen.

Witte merrie
Veel oudere meisjes dromen ervan een eigen paard te hebben. Mari, een zigeunerkind, hád eens zo'n edele kameraad: Paloma. Die had ze gekregen van haar oom Emilio. Haar verhaal lezen we in het boek van Federica de Cesco, ”De witte merrie”. Ook hier was sprake van een innige vriendschappelijke band tussen kind en dier, maar als oom Emilio komt te overlijden, wordt er beslag gelegd op al zijn bezittingen, ook op Paloma dus. Emilio had namelijk grote schulden bij de rijke paardenfokker Marcel Aumale. Aumale is bepaald geen vriendelijke baas, merkt Mari tot haar grote verdriet.

Maar „als mensen en dieren samen dromen, ontstaat er een speciale kracht”, zal ze later van Lukas de circusdirecteur te horen krijgen. Die kracht bespeurt Mari voortdurend: al worden zij en haar Paloma wreed gescheiden, ze blijven toch onafscheidelijk.

In het schilderachtige moerassige kustgebied van de Camargue in Zuidoost-Frankrijk trekken ze toch af en toe heimelijk maar uitgelaten met elkaar op. Tot ook dat niet meer kan. In het circus waar Paloma onderdak krijgt, komt Aumale op hoge toon zijn bezit opeisen. Dan ziet het er lelijk voor Mari en haar merrie uit. Gelukkig weet Lukas op een slimme manier uitkomst te brengen. Waarmee dan de voorspelling van een oude waarzegster –het verhaal speelt in zigeunerkringen– toch nog in vervulling gaat.

”De witte merrie” is niet zo'n zoetsappig verhaaltje als vele andere paardenboeken: het is levensechter, psychologisch beter, maar ook avontuurlijker en wat taalgebruik betreft beeldender dan die flutromannetjes. Christelijk is het niet, zo had u vast al begrepen; als het dat even wél is, dan is het rooms-katholiek. Maar er komt tenminste geen onvertogen woord in voor.

Orang-oetans
Het is de hond Stella (Artois) die in ”De indringer” van Michael Morpurgo er de oorzaak van is dat Michael in een stormachtige nacht overboord slaat midden in de Stille Oceaan. Met z'n vader, die in Engeland zijn baan is kwijtgeraakt, en zijn moeder maakt hij per zeilboot een avontuurlijke reis om de wereld. Die reis verloopt tamelijk voorspoedig, tot die bewuste nacht dus.

Michael vindt zichzelf, zijn hond, en nota bene ook zijn voetbal, terug op het strand van een onbewoond eiland. Nou ja, onbewoond... In de bomen huizen hele troepen huilende gibbons en een stel orang-oetans. En er blijkt toch één mens te wonen: de oude Japanner Kensuki, die zich na de atoombomaanval op zijn vaderstad Nagasaki uit de wereld heeft teruggetrokken. Aanvankelijk vermóédt Michael alleen maar diens aanwezigheid, omdat er elke morgen bij zijn slaaphol vruchten, vis en drinkwater blijken te zijn neergezet. Verder zoekt de oude man geen toenadering, is hij angstig voor nader contact. Hij blijkt eigenlijk voldoende te hebben aan de vriendelijke orang-oetans waarmee hij zo'n beetje op voet van gelijkheid leeft.

„Ik denk, al mijn vrienden dood, mijn familie dood, en ik leef. Ik wil niet leven. Maar ik ontmoet de orang-oetans. Zij heel aardig voor mij. Het eiland heel mooi en vredig. Geen oorlog hier, geen slechte mensen. Ik zeg tegen mij, Kensuki, jij hebt geluk jij leeft”, vertrouwt hij Michael later toe, als het onvermijdelijke contact er tóch komt.

Ze raken aan elkaar gehecht, en eigenlijk kunnen ze elkaar op den duur niet meer missen. Toch is het de Japanner die zijn jonge vriend ertoe overhaalt een groot houtvuur te ontsteken als er een zeil aan de horizon te zien is. Michael en Stella keren terug naar de bewoonde wereld. De oude Kensuki blijft liever achter, bij zijn vrienden de orang-oetans. „Dit is mijn wereld. Dit is het Rijk van Kensuki. Een keizer moet in zijn rijk blijven en voor zijn volk zorgen. Een keizer vlucht niet. Dat is niet eervol.”