Boekrecensie

Titel: Met het beste wat men heeft en kent. De geschiedenis van het Diakonessenhuis Utrecht 1844-1999
Auteur: prof. dr. M. J. van Lieburg

Uitgeverij: Kok
Kampen, 2000
ISBN 90 435 0173 5
Pagina's: 400
Prijs: ƒ 99,-

Recensie door Annemarie de Bruijn - 11 april 2001

Diakonessenhuis kijkt terug op anderhalve eeuw aanpassing

Bijbellezen op de
ziekenzaal is voorbij

Wie in Utrecht het Diakonessenhuis bezoekt, zal tevergeefs op zoek gaan naar diaconessen. De tijden dat deze protestantse ”dienaressen” de gangen en kamers van dit huis bevolkten en er in grote mate de dienst uitmaakten zijn definitief voorbij. Het oudste protestants-christelijke ziekenhuis van Nederland kijkt terug op ruim anderhalve eeuw „adaptatie aan de tijd en aan de tijdgeest.” In ”Met het beste wat men heeft en kent” geeft prof. dr. M. J. van Lieburg een boeiend verslag van de ontwikkeling van dit diaconessenhuis, dat aanvankelijk een ziekenhuis had, maar momenteel een ziekenhuis is.

De vader van de diaconessenbeweging in de negentiende eeuw is onmiskenbaar Theodor Fliedner geweest. Fliedner was predikant in Kaiserswerth, een dorpje in de buurt van Düsseldorf. In zijn gemeente werd hij geconfronteerd met veel problemen op sociaal en economisch gebied. Hij voelde zich genoodzaakt hier iets aan te doen. Zo kwam hij ertoe om „vrouwen die hun geloof in daden wilden vertalen dienstbaar te maken voor de verkondiging van het Evangelie en de leniging van sociale en medische noden.” Dit leidde tot de oprichting van een diaconessengemeenschap in Kaiserswerth, waar vrouwen werden opgeleid en gevormd om werkzaam te zijn in het onderwijs, de sociale zorg en de ziekenzorg.

Het voorbeeld van Fliedner vond al snel navolging. In verschillende landen werden soortgelijke diaconessengemeenschappen opgericht. In Nederland werden de activiteiten van Fliedner met name in de reveilkringen op de voet gevolgd. De positieve berichten uit Kaiserswerth leidden ertoe dat de Utrechtse reveilkring het initiatief nam een ”Inrichting van diaconessen in Nederland” op te richten: het Diakonessenhuis Utrecht. In eerste instantie richtte men zich vooral op de vorming van een gemeenschap van diaconessen. De invulling van maatschappelijke taken kwam op het tweede plan. Aanvankelijk was het ook de bedoeling dat het Diakonessenhuis als een moederhuis voor heel Nederland zou fungeren, maar dat is nooit het geval geweest. Het oorspronkelijke gemeenschapsideaal heeft het Diakonessenhuis echter wel gedurende ruim een eeuw weten te handhaven.

Groepsfoto's
Aan de hand van veel foto's en oorspronkelijke teksten van reglementen en toespraken geeft Van Lieburg inzicht in wat zich gedurende deze eeuw heeft afgespeeld in het diaconessenwezen en met name in het Diakonessenhuis Utrecht. De illustraties en vooral de groepsfoto's weten op bijzondere wijze de sfeer van gemeenschap te tekenen. Deze bronnen geven „een vertolking van het verleden die in zeggingskracht onmogelijk door parafrase of historische bewerking kan worden geëvenaard.” Jammer is wel dat de bijschriften bij de illustraties niet altijd blijken te kloppen.

Na de Tweede Wereldoorlog namen de interne spanningen in het Utrechtse huis toe. Enerzijds waren er de diaconessen die met name gericht waren op het functioneren als religieuze gemeenschap met brede maatschappelijke taken. Deze taken omvatten behalve de ziekenzorg in het Diakonessenhuis zelf ook de zorg voor zieken, armen en sociaal zwakken in de diverse wijkgemeenten van de stad Utrecht en op de 'buitenposten' in binnen- en buitenland. „Een diakonessenhuis is niet uitsluitend ziekenhuis, zoals velen menen, maar beoogt ook de behartiging van andere zaken. Naast degenen, die de zieken verzorgen, zijn er tal van zusters, die werkzaam zijn op 't terrein van sociale en maatschappelijke zorg... Wij laten de gedachte van de Stichters van ons Utrechtse Huis niet los en we willen zo mogelijk nog meer werk der barmhartigheid verrichten.” Anderzijds was er een nieuwe compagnie van medici die met name gericht was op het functioneren als ziekenhuis. Uiteindelijk viel het diaconessenideaal „niet te combineren met de medische cultuur van het moderne ziekenhuis dat in de jaren zestig tot ontplooiing kwam.”

Identiteit
Vanaf dat moment drukken niet meer de diaconessen maar de medici hun stempel op het Utrechtse huis. Deze verschuiving is ook in het boek van Van Lieburg terug te vinden. ”Met het beste wat men heeft en kent” biedt een uitvoerig verslag van de opkomst en de ontwikkeling van de medische specialismen. Het verdwijnen van de diaconessen uit het Diakonessenhuis komt echter slechts terloops aan de orde. De besturende zuster is er opeens niet meer en aan het vertrek van de laatste diacones in augustus 1997 wordt slechts één regel gewijd. Dit vindt zijn reden misschien in het feit dat Van Lieburg medisch historicus en geen kerkhistoricus is. Een lezer die behalve in het Diakonessenhuis ook in de diacones geïnteresseerd is, zal deze informatie in dit overigens prachtige boek zeker missen.

Intussen kon een verschuiving in de identiteit van het Diakonessenhuis niet uitblijven. De „idee van Gods reddende liefde” maakte plaats voor de toepassing van „wetenschappelijk gefundeerde onderzoeks- en behandelmethoden.” Het Diakonessenhuis heeft een metamorfose ondergaan. Deze was „letterlijk bedoeld als een gedaantewisseling zonder wezensverandering.” Het is echter maar de vraag of dit inderdaad zo uitgepakt is. De vormen hebben in ieder geval een zichtbare verandering ondergaan. Alleen het koortje op zondagmiddag wordt momenteel nog in ere gehouden. Het dagelijkse bijbellezen op de kamers en de zalen is verdwenen. De weekopening en het gezamenlijke morgengebed zijn afgeschaft. Het wekelijkse bijbelverhaal van de leerlingen van de Christelijke Pedagogische Academie op de kinderafdeling is weggeconcurreerd door de populaire kinderprogramma's die tegelijkertijd op de televisie werden uitgezonden.

Monument
Maar ook de inhoud van de identiteit is veranderd. Nog steeds staan weliswaar de kernbegrippen ”gerechtigheid” en ”barmhartigheid” centraal, maar deze begrippen worden gezien als „multi-interpretabel” en „niet het exclusieve bezit van de gelovigen.” Aan het eind van de jaren negentig moest dan ook worden vastgesteld dat het Diakonessenhuis „niet meer de klassieke christelijke instelling (is) waar het leven en werken vanuit de grondslag een vanzelfsprekendheid is.”

”Met het beste wat men heeft en kent” laat zich door de soms lange en moeilijke zinnen niet altijd lezen als een historische roman, maar biedt zeker een schat aan interessante en wetenswaardige zaken uit de geschiedenis van het Diakonessenhuis. Het kan dan ook gezien worden als een monument voor „wat vorige generaties onder vaak moeilijke omstandigheden tot stand hebben gebracht.”

De auteur is verpleegkundige in het Diakonessenhuis Utrecht