Boekrecensie

Titel: Vrouw, wie ben je?
Auteur: Willy Bakker-Huizinga

Uitgeverij: Voorhoeve
Kampen, 2000
ISBN 90 297 1667 3
Pagina's: 192
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door M. H. Guijt-Guijt - 27 september 2000

„Ook christenen stellen vragen over het doel van hun leven”

Vrouwen op zoek naar zichzelf

Onze tijd kenmerkt zich onder andere door het feit dat veel mensen met zichzelf geen raad weten. Steeds meer worden zij op zichzelf teruggeworpen. Dat brengt hen in vertwijfeling, velen voelen zich ”unheimisch”. Dit levensgevoel beperkt zich niet tot mensen die niet (meer) in God geloven en alleen bezig zijn met dingen die voorbijgaan. Helaas, ook in de christelijke gemeente zijn er mensen –veelal vrouwen– die worstelen met de vraag wat nu eigenlijk het doel van het leven is.

In het boek ”Vrouw, wie ben je?” probeert auteur Willy Bakker-Huizinga mensen die het doel in hun leven kwijt zijn, te helpen. Ze poogt lezers aan te sporen naar antwoorden te zoeken op vragen als: Wie ben je als vrouw?, Wie is God voor jou? en Wie ben je voor de ander? Deze thema's heeft de schrijfster –die menige kolom in het Nederlands Dagblad vult en bekend is als spreekster over onderwijs en opvoeding– een aantal jaren geleden ook behandeld in lezingen. Willy Bakker-Huizinga zegt er zelf het volgende over: „Dit zijn vragen die je uitnodigen om vooral over jezelf na te denken. Je moet in dit boek aan het werk om naar antwoorden te zoeken. Die zoektocht lijkt op het eerste gezicht misschien gemakkelijker dan hij is.”

Levensboom
Een van de belangrijkste vragen die de lezer zich moet stellen is: Hoe ziet je levensboom eruit? Een vraag die het beantwoorden meer dan waard is. De schrijfster gebruikt in dit verband het beeld van een boom, zoals dat in de Psalmen 1 en 52 naar voren komt. Hij is geplant aan een beek in vruchtbare grond. Op zijn tijd draagt deze boom vrucht. Zo is ook een leven dicht bij de Heere een vruchtbaar leven. Een mens die niet op God vertrouwt, wordt vergeleken met een kale struik. In Jeremia 17:6 staat het zo: „Want hij zal zijn als de heide in de wildernis, die het niet gevoelt, wanneer het goede komt, maar blijft in dorre plaatsen in de woestijn, in zout en onbewoond land.”

Vervolgens is er aandacht voor de veel gehoorde klacht: „Ik ben maar een gewone huisvrouw.” Uit deze woorden klinkt volgens de schrijfster iets „slachtofferigs.” Vrouwen halen zichzelf met deze woorden naar beneden en blijken weinig eigenwaarde te hebben. Bakker: „Het is niet nodig dat christenvrouwen een minderwaardigheidscomplex hebben. Zij weten toch hoe uniek en waardevol ze zijn als kind van God?” Andere thema's zijn onder meer: ”Verbeeld je maar niks”, ”Verkeerde onderdanigheid”, ”Vrouwen met maskers”, ”Als de Tuinman snoeit” en ”Vrouwen met visie”.

Bekende problemen
Bij het lezen komen heel veel vragen en problemen bekend voor. Het kan goed zijn te ervaren dat we niet alleen met bepaalde problemen te kampen hebben, maar dat ook anderen daarmee bezig zijn.

De positie van de vrouw wordt op een bepaalde manier belicht. Misschien komt dat door het feit dat de auteur tijdens haar lezingen in gesprek kwam met vrouwen die over het algemeen negatieve ervaringen hebben binnen het huwelijk, het gezin, de samenleving en ook binnen de kerk.

Behalve de vraag naar de status van je levensboom neemt de vraag naar de oorzaken van stil verdriet een belangrijke plaats in. De auteur merkt in dit verband op dat dit onder andere te wijten is aan het feit dat in het verleden zelden hardop gezegd werd dat je uniek en waardevol was als kind van God. Hier rijst een vraag: Gaat de auteur ervan uit dat elk kind automatisch kind van God is? Ze zegt er namelijk verder van: „Ik kan me dat van vroeger absoluut niet herinneren. Wel het gegeven dat je zondig was en dat die zonden gelukkig allemaal vergeven werden omdat Christus voor jou gestorven is. Daar lag in veel christelijke gezinnen een zwaar accent op. Op zichzelf is daar niets mis mee, als ouders daar maar goed mee omgingen en er geen misbruik van maakten. Als er in een gezin geborgenheid was, als je gewaardeerd werd om wie je was en niet alleen om wat je presteerde, kreeg je een goede basis om vol zelfvertrouwen op te groeien.”

Zondebesef
Volgens de auteur heeft het zware accent op het zondebesef veel te maken met de grote aandacht die er was voor het „Ik ellendig mens” uit zondag 1 van de Heidelberger Catechismus. Bakker meent dat het zinvol kan zijn om je in het algemeen de vraag te stellen of er binnen de kerken minder zondebesef is dan vroeger. „Een eenzijdig accent op je zondig mens-zijn werkt echter schadelijk en verwoestend.” Mijns inziens leert de Bijbel ons dat elk kind uniek is, maar tegelijkertijd dat na de zondeval geen mens, ook geen kind, zonder zonde is. Om dit gegeven kunnen we in de opvoeding niet heen.

Met een predikant heeft de auteur ook over de relatie tussen zondebesef en stil verdriet gesproken. „Hij vroeg zich af of het niet beter zou zijn om het „geneigd tot alle kwaad” en „een afkeer van onszelf” uit de catechismus en de formulieren te halen.” Bakker is het daar niet mee eens en stelt voor dat we die woorden zo laten staan. Daarbij sluit ik me van harte aan. Het zou al te gemakkelijk zijn om te veronderstellen dat door het weglaten van een paar woorden zo veel problemen worden opgelost. Bovendien, wat is er dan de oorzaak van dat ook vrouwen buiten de kerk met deze vragen worstelen?

Levensbelang
Heilzamer is het mijns inziens de vragen in een andere volgorde te stellen. De belangrijkste vraag in ons leven is toch: Wie is God voor mij? Met die vraag hebben we serieus bezig te zijn voor Zijn aangezicht! Die vraag is voor vrouwen én mannen van levensbelang. Als we door Woord en Geest hebben geleerd dat God in Christus Jezus een barmhartig God en liefdevol Vader voor ons is, dan wordt in ons hart de vraag geboren: Wie ben ik voor de ander? De ander, die door God op onze weg wordt geplaatst. Die ander, met wie het soms moeilijk toeven is binnen het huwelijk, het gezin en de gemeente.

Als we onszelf de vragen in die volgorde stellen, betekent dat niet dat alle problemen worden opgelost, maar het geeft wel een innerlijke vrijheid en ruimte om te leven naar Gods wil. Ook dan struikelen we iedere dag, maar het verkrampte wordt weggenomen en we mogen uit dankbaarheid goede werken doen jegens onze naaste. Zo wordt zichtbaar dat onze levensboom vruchten draagt.

Ik ben het dan ook volkomen eens met de auteur als deze stelt: „Christenvrouwen mogen nooit passief worden, maar ze gaan alleen of ook met elkaar zelfbewust en creatief aan de slag met de vraag waar en hoe ze moeten dienen in het gezin en daarbuiten in kerk en maatschappij. Dienen met de gaven die God heeft gegeven.”