Boekrecensie

Titel: Wee de genen. Over de biologische fundamenten van menselijk gedrag
Auteur: K. Neuvel

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 2000
ISBN 90 2113 790 9
Pagina's: 214
Prijs: ƒ 32,50

Recensie door prof. dr. ir. H. Jochemsen - 20 september 2000

Biologische factoren in menselijke relaties weer in de belangstelling

Hoe genetisch
bepaald is ons gedrag?

„Ik zou het graag willen geloven, maar ik heb nu eenmaal die cynische genen van mijn vader.” Deze uitspraak van een cartoonist signaleert een nieuwe tendens: de genen aanvoeren als verklaring voor onhebbelijk of onverantwoord gedrag. De aandacht voor biologische verklaringen van menselijk gedrag beperkt zich niet tot het algemene spraakgebruik. In diverse wetenschappelijke disciplines heeft zich het laatste decennium een verschuiving voorgedaan naar een grotere concentratie op biologische factoren. Dit wordt op interessante wijze onder de aandacht gebracht door het boek ”Wee de genen. Over de biologische fundamenten van menselijk gedrag”.

Het boek bestaat, na een algemene inleiding, uit een verzameling interviews die de auteur had met zeventien deskundigen uit vele disciplines. Het gaat om beoefenaars van de biologie, verschillende takken van psychologie, sociologie, filosofie, polemologie, theologie en psychiatrie. Steeds cirkelen de gesprekken om de betekenis van biologische inzichten voor andere disciplines. Meestal gaat het dan om de biologische basis van bepaalde facetten van het menselijk bestaan.

De psychiater H. van Praag wordt geïnterviewd over biologische achtergronden van psychische stoornissen. Met diverse psychologen wordt gesproken over de biologische basis van sociaal gedrag, van emoties, van taal, van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (met name het verschijnsel transseksualiteit), van de moraal en van verschillen tussen man en vrouw.

Moraal en godsdienst
Het voert te ver alle hoofdstukken hier afzonderlijk te bespreken. Ik noem enkele voorbeelden: de bioloog Frans de Waal, vooral bekend door onderzoek bij apen, beweert dat moraliteit is verankerd in de biologie, niet in de godsdienst. De moraal is ouder dan de godsdienst en de godsdienst kan de moraal hooguit versterken of in een bepaalde richting sturen. Het evolutieproces, dat de mens voortbracht, heeft ervoor gezorgd dat die mens een moraal heeft van onderlinge verplichting en zorg. Juist voorouders van de mens die ook voor elkaar zorgden, hebben de strijd om het bestaan overleefd. Altruïsme als wapen in de strijd om het bestaan dus.

Op vergelijkbare wijze worden de menselijke emoties verklaard. Ze vertegenwoordigen belangen die het overleven van de mens en van bepaalde gemeenschappen bevorderen. De Groninger socioloog H. de Vos meent dat de mensen van nature sociaal zijn, ergens bij willen horen. Hij meent dan ook dat het hedendaagse individualistische en onpersoonlijke karakter van de samenleving voor velen wel problematisch moet zijn: ze zijn er niet op aangelegd.

Incest
De Kamper emeritus hoogleraar G. Manenschijn meent dat het in alle culturen voorkomende taboe op incest verklaard moet worden uit het feit dat de mens zijn ontwikkeling uit een premenselijk stadium heeft te danken aan het feit dat men zich ging voortplanten met een partner buiten de directe verwanten. Anders gezegd: de mens zou niet ontstaan zijn als hij incestueus zou zijn gebleven, zoals bij bepaalde diersoorten wel voorkomt.

Ook de biologische wortels van criminaliteit bij jongeren (T. Doreleijers), van agressiviteit (J. van der Dennen) en van vandalisme (O. Adang) worden besproken. Met de Kamper hoogleraar ethiek F. de Lange wordt doorgesproken over de verhouding tussen wetenschap en godsdienst, naar aanleiding van zijn in 1997 verschenen boek ”Gevoel voor verhoudingen. God, evolutie en ethiek”. De Lange laat weten dat hij in dat boek wel iets zag in een bondgenootschap tussen evolutietheorie en religieuze ethiek, maar dat hij inmiddels veel huiveriger is geworden. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zo lijkt me.

Onbeschreven blad
Deze aandacht voor biologische factoren van menselijke kenmerken en cultuur is opmerkelijk als men zich realiseert dat nog maar enkele decennia geleden dit thema in de academische wereld taboe was. Het boek begint met het memoreren van de affaire-Buikhuizen, een Leids criminoloog die onderzoek wilde doen naar biologische achtergronden van criminaliteit. Hij ontmoette zo veel verzet bij collegae en studenten, dat hij niet alleen het beoogde onderzoek niet kon uitvoeren, maar in feite de universiteit vaarwel zei.

In de jaren zestig en zeventig werd de mens gezien als een onbeschreven blad papier, dat door omgeving, opvoeding en maatschappelijke verhoudingen en structuren werd volgeschreven. Er was geen vastgestelde menselijke natuur. De mens was volledig plooibaar en kneedbaar en werd gevormd door zijn omgeving. Met name in de maatschappelijke structuren zocht men niet alleen de oorzaken van psychische problemen, criminaliteit en ander afwijkend gedrag, maar ook van globale verschillen tussen mannen en vrouwen.

Deze opvatting heeft haar heersende positie in de menswetenschappen verloren. De genen zijn nu in de mode. Het humaan genoom project, een internationaal onderzoeksproject gericht op het in kaart brengen van de menselijke, erfelijke informatie, is daarvan een uiting, maar versterkt de belangstelling ook weer.

Beperkt kneedbaar
Ik maak nog enkele algemene opmerkingen over de inhoud van dit boek. Er komt hierin een element naar voren dat aansluit bij een bijbels gegeven. Dat is, dat de schepping in een bepaalde orde is geschapen. De schepselen zijn geschapen naar hun aard. Ook de mens, hoewel geschapen naar het beeld Gods, heeft deel aan de zichtbare geschapen werkelijkheid en is aan ordeningen daarin onderhevig. Sinds de zondeval draagt hij in zijn natuur ook de vergankelijkheid en kwetsbaarheid die alle levende wezens kenmerken. De natuur van de mens stelt grenzen aan de kneedbaarheid van het menselijk bestaan.

Hier valt overigens een interessante spanning te constateren met een bepaalde tendens in het postmoderne denken. Dat legt grote nadruk op het ideaal van de individuele zelfontplooiing, waarin de mens zichzelf ontwikkelt en bewerkt tot degene die hij zijn wil. Het bovengenoemde biologische denken wijst echter op de beperkingen van die kneedbaarheid.

Misschien is de wetenschappelijke en maatschappelijke interesse voor technieken die het menselijk lichaam en het menselijke bestaan kunnen transformeren (bijvoorbeeld genetische manipulatie en nieuwe elektronische technologieën voor het beheersen van lichaamsprocessen en de uitbreiding van de lichamelijke vermogens), wel mede te verklaren vanuit deze spanning. Die technieken zouden het immers mogelijk kunnen maken om de gegeven menselijke natuur te transformeren tot de wenselijk geachte.

Mensbeeld
Toch komt uit dit boek als geheel een vrij sterk materialistisch mensbeeld naar voren, in die zin, dat men menselijke vermogens en menselijk gedrag in hoge mate bepaald acht door biochemische processen die zich in het lichaam afspelen. Deels komt dit, denk ik, doordat steeds nadrukkelijk de vraag gesteld wordt wat de biologische achtergronden zijn van menselijk gedrag. Ongemerkt (?) komt dan in het taalgebruik een vrij sterk biologisch dan wel genetisch determinisme naar voren.

Verscheidene geïnterviewden nemen afstand van een biologistisch mensbeeld (de mens is niets meer dan zijn biologisch organisme). Het duidelijkst op dit punt is misschien wel de emeritus hoogleraar farmacologie aan de Vrije Universiteit Smelik. Hij verdedigt expliciet dat in de mens een gelaagdheid aan niveaus is te onderkennen, die niet tot elkaar herleidbaar zijn. Zo kan bijvoorbeeld het psychische leven niet herleid worden tot activiteiten van hersenen en hormonen.

Toch komt als geheel in het boek een sterke neiging naar voren om het 'hogere' te verklaren uit het 'lagere', dat wil zeggen: het psychisch en sociaal functioneren en het moreel besef verklaren uit biologische processen. De aandacht voor de betekenis van biologische factoren voor menselijk gedrag kan een zinnige correctie betekenen niet alleen op de gedachte dat de mens een wezen is dat volledig door zijn omgeving wordt gevormd, maar ook op een rationalistisch mensbeeld, dat de mens voorstelt als een wezen dat zijn handelen laat sturen door zuiver rationele overwegingen.

Relaties
De mens is inderdaad ook een lichamelijk wezen. Daarbij is het lichaam niet een ongelimiteerd kneedbaar omhulsel van het rationele ik, maar mede bepalend voor wie die mens is. Maar hoewel er dus invloeden zijn van 'onderen' naar 'boven' –dat wil zeggen: van de moleculen naar het biologisch functioneren, van het biologisch functioneren naar het psychisch functioneren, en van het psychische naar het morele– toch moet ertegen gewaakt worden dergelijke verklaringen een te sterk oorzakelijk karakter te geven. De verklaringsrichting van onder naar boven moet aangevuld worden door de verklaringsrichting van boven naar onder.

Zo wordt in dit boek relatievorming en seksueel gedrag verklaard vanuit de gedachte dat biologische wezens optimalisering van hun voortplanting nastreven. Anders gezegd: ook mensen zijn erop gericht om hun genen aan een volgende generatie door te geven op zo doelmatig mogelijke wijze. In deze redenering komt overspel te staan in het licht van een biologische wetmatigheid. Tegelijkertijd is ook de jaloezie biologisch bepaald, want de man wil niet het risico lopen te investeren in de verzorging van een nakomeling die niet van hem is.

Trouw
Toch is het maar de vraag hoe sterk de verklarende kracht is van deze theorie, gezien het feit dat minder dan 10 procent van de kinderen uit een buitenechtelijke relatie voortkomt – wat moreel evenzovele procenten te veel is, maar toch: een kleine minderheid van alle kinderen. Waarom seksuele trouw niet mede verklaren vanuit de gedachte dat seksualiteitsbeleving een wezenlijke dimensie is van een persoonlijke relatie tussen één man en één vrouw, die voor beiden zeer waardevol kan zijn en bovendien een goede context geeft voor het krijgen, verzorgen en opvoeden van kinderen?

Dat bepaalde met de menselijke natuur gegeven neigingen hier goed bij aansluiten, kan ook worden opgevat als een aanwijzing dat die morele orde en norm, die de Schepper in Zijn schepping heeft gelegd, inderdaad aansluit bij de natuur van de mens. Althans, tot op zekere hoogte, want er is ook de biologische neiging deze exclusieve relatie te doorbreken, namelijk door overspel. Bijbels gezien wordt dat verklaard vanuit de overtuiging dat de mens nu van nature tot zonde geneigd is.

Uit dit voorbeeld blijkt dan wel hoe belangrijk het is het natuurlijke te onderscheiden van het morele. Dat een bepaalde neiging in de menselijke natuur aanwezig is, betekent nog geen rechtvaardiging daarvan. In sociobiologische beschouwingen, zoals die ook in dit boek voorkomen, is het gevaar van dergelijke redeneringen levensgroot.

Uitdaging
Dit boek biedt belangstellenden, vooral wetenschappers en studenten in de biologie, maar ook in de menswetenschappen en de theologie, interessante inzichten in hedendaagse theorieën over menselijk gedrag. Voor christenen betekent het tegelijkertijd een uitdaging om de hier geboden gegevens en inzichten te herinterpreteren met een bijbelse mensvisie. Enkele bescheiden aanknopingspunten biedt dit boek al, maar er zal nog veel moeten gebeuren om op wetenschappelijk niveau het materialistisch-biologische denken over de mens van repliek te dienen.