Recensie door dr. F. A. van Lieburg - 17 maart 1999
Een schokkend én
overtuigend verslag
De titel Het verraad van het Noorderkwartier doet denken aan een spannend jeugdboek, eerder dan aan een wetenschappelijke studie over de begintijd van de Tachtigjarige Oorlog. Het gaat inderdaad over een episode die alles in zich heeft voor een historische roman. Maar het is wel een bizar stukje vaderlandse geschiedenis waarvan ons door Van Nierop een even schokkend als overtuigend verslag wordt aangeboden.
Het verhaal speelt zich af in 1575 op het Noord-Hollandse platteland. Een Spaans leger wil dit deel van de opstandige Nederlanden heroveren, maar ziet op het laatste moment van een invasie af. Boze tongen beweren dat zij hadden kunnen rekenen op een netwerk van helpers onder boeren en burgers, die de oorlogsellende beu waren. Een in brand gestoken molen zou het teken zijn waarop zij een bloedige actie tegen hun landgenoten wilden beginnen.
Het complot werd ontdekt, de verraders opgepakt en berecht. Wat dat betekende in een tijd van pijnbanken en brandstapels, laat zich raden. Slechts een enkeling, zoals de Hoornse advocaat Jan Jeroensz, wist het hersenspinsel van zijn belagers door te prikken en de folteringen van de Hollandse bloedraad te overleven. Maar in tegenstelling tot de 'gewone' slachtoffers beschikte hij dan ook over de kennis en contacten die nodig waren om aan deze schending van het recht te ontkomen.
Bedrijfsongeval
Het verhaal van het mislukte verraad vond nog in 1575 zijn weg naar de anti-roomse oorlogspropaganda. Een geuzenlied diende decennialang om de opstandelingen een hart onder de riem te steken. De handlangers van Spanje waren ontdekt en bestraft: God had het gevaar voor Noord-Holland afgewend. Aan rooms-katholieke zijde dook in 1587 in een martelarenboek de figuur van Jan Jeroensz. op als slachtoffer van de walgelijke wraaklust van de ketters. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werd de kwestie wederom opgerakeld, toen ook de remonstranten wel als landverraders verdacht werden gemaakt.
De orthodox-gereformeerde geschiedschrijving lijkt dit minder verheffende bedrijfsongeval in het ontstaan van de Republiek te hebben weggemoffeld. Wel vindt men bij sommige predikanten opmerkingen over de bekendste vergelijkbare gruweldaad van de geuzen: het ombrengen van de monniken die als de martelaren van Gorcum bekend zijn geworden. De wreedheden worden dan meestal goedgepraat onder verwijzing naar de verwarring van de oorlogstijd en het veel grotere aantal slachtoffers van de roomse inquisitie.
Heldenstrijd
De beste en uitvoerigste beschrijving van het verraad van het Noorderkwartier was eigenlijk tot op heden te vinden in het grote historiewerk van Pieter Christiaensz Bor uit 1621. Sindsdien werd het in de literatuur af en toe aangehaald, gewoonlijk in het kader van de discussie over het religieuze gehalte van de Opstand tegen Spanje. Nu is er dan eindelijk een zelfstandige studie verschenen, waardoor het verhaal voortaan in geen handboek over de Nederlandse geschiedenis meer zal ontbreken.
Van Nierop heeft er geen doekjes om gewonden. Het beeld van de Tachtigjarige Oorlog, die tot in onze eeuw door protestanten en liberalen telkens weer is opgevoerd als een nationale heldenstrijd, wordt grondig van zijn confessionele en verzuilde trekken ontdaan. Zijn boek lijkt daarmee typerend voor de paarse tijdgeest en wacht alleen daarom al een warm onthaal.
Gelukkig is het echter ook in professioneel opzicht een werk van deze tijd. De auteur is een gewetensvol historicus die, op basis van modern onderzoek en van niet eerder benutte bronnen, zoveel mogelijk invalshoeken met elkaar combineert. Hoewel de eigenlijke wetenschappelijke meerwaarde van het boek op het terrein van de rechtsgeschiedenis ligt, wijs ik hier speciaal op het kerkhistorische hoofdstuk. In overeenstemming met de huidige stand van het reformatieonderzoek wordt uiteengezet dat het gros van de Hollandse bevolking tot de zwijgende katholieke meerderheid behoorde, waarvan we nauwelijks kunnen zeggen hoe gelovig of onkerks zij was.
Ontzuild én verbreed?
Van Nierop gelooft dat de tijd voorbij is om aan de geschiedenis van de Nederlandse Opstand nationale, religieuze waarden te ontlenen. Wie wil dat nog?, is zijn retorische vraag. Welnu, het reformatorisch volksdeel, althans een steeds kleiner wordend deel daarvan, doet het nog. Zij denken, bewust of onbewust, dat God met behulp van Oranje en de geuzen rond 1572 bezig was in Nederland een staat met een kerk te vestigen, waaraan tot aan de jongste dag niet meer getornd mag worden.
Sommigen zullen in Van Nierop weer zo'n geleerde beeldenstormer zien die de heilige huisjes van hun romantisch geschiedbeeld omverhaalt. Anderen zullen hem juist dankbaar zijn voor de evenwichtige en deskundige wijze waarop hij een zwarte bladzijde uit de vaderlandse historiografie tot een kleurrijk boek heeft uitgewerkt. Een eerlijke, kritische en vruchtbare beeldvorming en documentatie van het verleden, ook van de eigen natie en geloofstraditie, is alleen maar bij zulke studies gebaat.
Van Nierop heeft het beeld van de Nederlandse Opstand ontzuild en ontluisterd, maar ook verbreed en verscherpt. Het is geen verraad aan de calvinistische geschiedbeschouwing om zijn boek de reformatorische lezer zonder voorbehoud aan te bevelen.
|