Boekrecensie

Titel: Het Gelders Athene. Bijdragen tot de geschiedenis van de Gelderse universiteit in Harderwijk
Auteur: M. V. T. Tenten (eindred.)

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 2000
ISBN 90 6550 0929
Pagina's: 251
Prijs: ƒ 46,28

Recensie door Ton Bolland - 24 oktober 2001

Wereldberoemde geleerden doceerden aan opgeheven universiteit

Harderwijker bollebozen
verdienden slecht

Wie Harderwijk zegt, denkt automatisch aan het Dolfinarium of aan vis, maar niet aan een universiteit. En tóch is Harderwijk ruim 150 jaar universiteitsstad geweest, waar wereldberoemde geleerden zoals Herman Boerhaave en Carolus Linnaeus hebben gedoceerd. ”Het Gelders Athene” beschrijft de geschiedenis van de verdwenen universiteit.

De combinatie van Harderwijk met vis leeft nog steeds voort. Niet in de zin van: ”Het was vlees noch vis”, maar in de legende ”Harderwijk is een stad van negotie, men koopt er bokking en bullen voor promotie”. Met die legende wordt in dit gedenkboek grondig afgerekend.

In 1998 werd herdacht dat in 1648 de universiteit werd geopend. Dat was al een promotie. In 1599 besloot de Gelderse Synode tot oprichting van een Illustre School, die in 1600 geopend werd. Het ging goed in ons land! De ene na de andere universiteit werd geopend: Leiden in 1575, Franeker in 1585, Harderwijk in 1600, Groningen in 1614, Amsterdam in 1632 en als laatste Utrecht in 1636. De Illustre Scholen die niet uitgroeiden naar universiteit sla ik over. Het is in korte tijd een hele rij. Gelukkig maar dat er in de zeventiende eeuw geen commissie-Oberman is geweest, want er zouden er zeker weer een aantal gesloten zijn.

Wat sterk opvalt in het rijtje is de streekfunctie van verschillende universiteiten. Dat werkte ook onderlinge concurrentie in de hand. Dat was vooral merkbaar bij de hoogleraarsbenoemingen. De financiële positie van Harderwijk was zwak. Het vergelijkend overzicht van wat een hoogleraar in Leiden verdiende in vergelijking met Harderwijk, laat dat zien. Het gevolg was dat de grotere en vooral rijkere universiteiten hoogleraren wegkochten uit Harderwijk en andere plaatsen.

Bollebozen
Dr. W. Frijhoff schrijft: „De grotere en meer bekende universiteiten aasden op Harderwijker bollebozen.” En het geld speelde een rol. „In 1811 verdiende een Leidse hoogleraar gemiddeld 2630 gulden en die uit Harderwijk 1433 gulden.”

Het ligt voor de hand dat er veel mutaties waren. Tóch blijft het bijzonder dat Harderwijk zich wist te handhaven. Het was de plaats voor een doorstart in een wetenschappelijke loopbaan. De wijsgerige, medische en theologische faculteit hebben een rol van betekenis gespeeld. Over de theologische faculteit schreef dr. F. A. van Lieburg een voortreffelijk artikel. Eigenlijk is het een stuk kerkgeschiedenis met Harderwijk als middelpunt. Hij neemt het jaar 1648 als uitgangspunt. Het einde van de Tachtigjarige Oorlog, maar het begin van een tachtigjarige oorlog tussen Voetianen en Coccejanen. „Het ging eigenlijk alleen om een breed uitgesponnen en kerkelijk opgeblazen meningsverschil over de manier waarop je de Bijbel kon lezen en uitleggen.”

Het Coccejanisme is in Harderwijk begonnen! Het was de hoogleraar Johannes Cloppenburg, die als orthodox bestrijder van zijn collega aan de filosofische faculteit „in zijn disputaties alle elementen ontwikkelde van de foederaltheologie die op naam van Coccejus is gekomen, maar in feite alleen door hem is gesystematiseerd en uitgewerkt” (pagina 173). In een kort overzicht geeft Van Lieburg een helder overzicht en een dwarsdoorsnee van de oorlog tussen Voetianen en Coccejanen. Maar zijn artikel geeft méér, zoals de verhouding tussen academie en de kerk.

Doodgraver
Naadloos sluit de bijdrage van dr. J. van Sluis over de theologie van Bernard Sebastiaan Cremer aan op het artikel van Van Lieburg. Cremer werd genoemd de „doodgraver van het Coccejanisme.” Hij had gestudeerd bij Vitringa in Franeker en aan de Illustre School van Dordrecht en had daar de invloed van Johannes d'Outrein ondergaan. In zes bladzijden geeft Van Sluis een knap overzicht van Cremers „zinnebeeldige exegese” aan de hand van treffende citaten uit Cremers ”Proefstukken van zinnebeeldige Godgeleerdheid”. Van Sluis geeft als toegift op zijn artikel een bibliografie van Cremers werken en de disputaties, die onder hem verdedigd werden. Daardoor is het artikel van Van Sluis voor lange tijd dé bron voor het leven en werk van B. S. Cremer en de laatste fase van het Coccejanisme.

Behalve op het vele boeiende uit deze bundel wil ik wijzen op het artikel over de bibliotheek van de Harderwijker universiteit, van de hand van de heer O. S. Lankhorst. De auteur heeft zijn sporen op dit gebied reeds lang bewezen en bevestigt nog eens zijn reputatie. Voor een kleine universiteit beschikte Harderwijk over een fraaie bibliotheek. Het beheer liet vaak te wensen over. Lange tijd deed de pedel het werk van een bibliothecaris.

Over de verwerving van nieuwe boeken geeft de auteur een aantal treffende voorbeelden. Verder waren er veel schenkingen, zoals die van schout-bij-nacht Jacob Pieter van Braam. Hij had bij een zeegevecht in de Straat van Makkassar een collectie manuscripten buitgemaakt: 27 Arabische en twee Maleise. Een mooie buit, dat moet gezegd. Maar heeft hij ze echt bij een zeegevecht buit gemaakt? Wie heeft dat nou aan boord? Of heeft hij ze op andere wijze buit gemaakt?

Vis duur betaald
Na de opheffing van de Harderwijker universiteit is de bibliotheek verdeeld tussen Deventer en Arnhem. Aan de herdenking in 1998 hebben we een boeiend boek overgehouden.

Maar hoe zat het met de bokking en de bullen voor promotie die in Harderwijk te koop waren? Zoals de salarissen van de hoogleraren laag waren, waren de kosten om te promoveren ook laag. Maar voor die tijd toch een heel bedrag. Je zou met een bekende variant kunnen zeggen: „De vis werd duur betaald.”