Boekrecensie

Titel: Een stem van de overkant
Auteur: Alain Finkielkraut

Uitgeverij: Contact
Amsterdam, 2001
ISBN 90 254 1120 7
Pagina's: 109
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door H. L. Groenenboom - 10 oktober 2001

Auschwitz, plicht tot herinnering

Hoofdthema van ”Een stem van de overkant” is de plicht tot herinnering van Auschwitz. De Franse denker Alain Finkielkraut, zelf van Joodse afkomst, stelt de vraag aan de orde hoe dat gedenken moet plaatsvinden. Het heeft namelijk ook een heel kwalijke kant. In zeven hoofdstukjes van ongelijke lengte wordt deze vraag behandeld.

Op 22 april 1993 wordt in Washington, in het centrum van de stad, het holocaustmuseum geopend. De bezoeker ontvangt bij de ingang een kaart met de naam en de foto van een van degenen van wie de nazi's hadden besloten dat die moesten sterven. Door op elke verdieping de kaart in een apparaat te steken, krijgt de bezoeker nieuwe informatie en ontdekt zo geleidelijk het lot van zijn toevallige metgezel. Diens naam en gezicht geven betekenis aan het abstracte getal. De toeschouwer raakt betrokken bij wat hij ziet en wordt ertoe gebracht zichzelf af te vragen wat er met hem zou zijn gebeurd als hij voor 1940 als Jood in Europa zou zijn geboren. „Van de overkant klinkt een stem. (...) Een stem onderbreekt het zeggen van al wat is gezegd.”

Aan deze woorden van de Franse filosoof Levinas is de titel van het nieuwste boekje van Alain Finkielkraut (1949) ontleend. In het eerste hoofdstukje komt de vraag aan de orde of er een herinneringsplicht bestaat. Conclusie is dat het besef van het bestaan van die plicht tot de hele democratische wereld is doorgedrongen. Het Oostenrijk van Haider heeft geen enkele westerling onberoerd gelaten.

Hoofdstuk twee laat zien hoe die plicht kan worden misbruikt. Dit wordt duidelijk gemaakt met het voorbeeld van iemand die tijdens de strijd om Sarajevo de wandaden die de Serviërs tegenover de Albanezen bedreven, verzweeg door er op te wijzen dat zíj in de Tweede Wereldoorlog 'goed' waren, de Albanezen 'fout'.

Ook het derde hoofdstuk laat een vorm van misbruik zien. Sommigen noemen elke vorm van nationale politiek, zoals asielbeleid, racistisch. Want nationaal burgerschap sluit ieder die niet tot de nationale staat behoort, uit. Dat zou in strijd zijn met de gelijkheid van alle mensen.

Het vierde hoofdstuk constateert dat het geloof, dat de mens door goede opvoeding een goed mens wordt, onmogelijk geworden is. Na onder meer twee wereldoorlogen is het geloof in de cultuur verloren gegaan. Dit heeft gevolgen voor het onderwijs: „Twintig eeuwen na de stichting van het christendom maakt de monoloog van de schoolmeesters, die lekenpriesters, eindelijk plaats voor de dialoog tussen de culturen. Het gezag wordt opzijgezet. (...) De canonieke verticaliteit wordt afgeschaft ten gunste van de interactieve horizontaliteit.”

In hoofdstuk vijf komt opnieuw de strijd rond Sarajevo aan de orde. Auschwitz en Sarajevo mogen niet op een lijn worden gesteld. Maar Auschwitz mag ook niet als zo uniek worden beschouwd, dat geen enkele vergelijking met iets anders meer mogelijk is. Het volgende hoofdstuk betoogt dat overlevenden niet mogen worden geïdentificeerd met hun ongeluk. Zij zijn meer dan overlevenden.

Het zevende en laatste hoofdstuk laat twee verschillende manieren zien om iets met de herinnering aan de holocaust te doen. De eerste manier wordt gerepresenteerd door de dichters Char en Camus. Zij kwamen door hun ervaringen van de Tweede Wereldoorlog tot een besef van de raadselachtigheid van het kwaad en de breekbaarheid van het goede. De filosoof Sartre staat voor de tweede manier. Voor hem was alles als in de oorlog: zwart-wit. Hij stelde zijn herinneringen in dienst van het geloof dat een betere wereld maakbaar is. In zijn denken heeft de mens goddelijke trekken.

In de laatste alinea wordt de conclusie uit al het voorafgaande getrokken: „De hele vraag is voortaan wat het zal winnen: de herinnering die het absolute kwaad nodig heeft om de metafysica van (het geloof in, HG) de God-Mens in stand te houden of de herinnering die is vervuld van het woord van René Char: „Het kwaad komt altijd van verder dan men denkt en sterft niet per se op de barricade die men ervoor heeft uitgekozen.”” Finkielkraut hoopt op het laatste en bestrijdt het eerste.