Boekrecensie

Titel: Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1902-1940 (deel 2 1930-1940)
Auteur: Léon Hanssen

Uitgeverij: Balans
Amsterdam, 2001
ISBN 90 5018 528 2
Pagina's: 730
Prijs: ƒ 94,76

Recensie door G. J. van de Wege - 10 oktober 2001

Ter Braak doorleefde het einde van de grote verhalen

Maskerades, depressies en mystiek

In het tweede deel van zijn biografie van Menno ter Braak (het eerste deel verscheen een jaar geleden) behandelt Léon Hanssen de jaren 1930 tot 1940. Ter Braaks leven staat dan in het teken van de naderende oorlog. Hij maakt er zelf een einde aan op de avond van de Nederlandse capitulatie. Hanssen heeft een boeiend boek geschreven, en een uitstekende biografie.

„Sedert de bezetting van het Rijnland heb ik het gevoel, dat die waanzin ieder oogenblik over ons kan losbarsten, en dat verlamt iedere energie in me”, schreef Ter Braak in 1936. Als er iets is wat deze biografie beheerst en het leven van Ter Braak in de jaren '30 heeft gestempeld –en zoiets is na 11 september 2001 weer enigszins navoelbaar–, dan de dreiging die van nazi-Duitsland uitging. Ter Braak, de jonge leraar aan het Rotterdams Lyceum die zijn vrijzinnig-christelijke idealen in zijn studententijd verloor, had een ontwikkeling in nihilistische richting doorgemaakt die haar bekroning vond in het essay ”Het carnaval der burgers” (1930). Maar nu het fascisme in Europa zich sterk maakte wist hij zich, bijna tegen wil en dank, steeds meer betrokken bij de Europese cultuur en haar democratie.

Ter Braaks leven in deze tijd is vol van maskers en vermommingen. Mede onder invloed van Nietzsche –door Ter Braak tot in het belachelijke geadoreerd en nagevolgd, Hanssen maakt er zich af en toe vrolijk over– ziet hij de gewoonheid als de enig mogelijke levenshouding. Een vorm van afzijdigheid in een 'ongewone' terzijdecultuur wordt door de veranderingen in de maatschappij en door de opkomt van Hitler-Duitsland niet meer toegestaan.

In het verlengde van dit idee plaatst Hanssen de grote essays van Ter Braak uit de jaren '30. Zo wordt in zijn ”Démasqué der schoonheid” (1932) de geprivilegieerde kunstenaar belaagd, die meent zich afzijdig te kunnen houden in een eigen domein van schoonheid. Ter Braak rekende zo meteen af met de erfenis van Tachtig, en herstelde in zekere zin de poëtica van de dominee-dichters in ere.

Dat was ook wat het tijdschrift Forum, dat in 1932 door Ter Braak en Du Perron werd opgericht, voorstond. Het was tegen de vormencultus in de poëzie zoals Ter Braaks vroegere intimus Dick Binnendijk die bedreef (hun verschil van inzicht betekende het einde van de vriendschap), en voor de vént in de literatuur: de persoonlijkheid die zich uit in en door het werk. De literatuur kreeg hiermee haar dienende functie weer terug. Was het geen dienst aan God of vaderland, dan wel aan des auteurs persoonlijkheid.

Pragmatische oplossingen
In de literatuurwetenschap is het gebruikelijk om Ter Braak te verwijten dat hij met Forum de ontwikkeling van het modernisme in de literatuur heeft geblokkeerd. Hanssen pleit er echter voor zijn optreden te zien in het brede verband van de Nieuwe Zakelijkheid, als de ideologie die aanpassing van de culturele elite aan het veranderende sociale milieu van de jaren '30 bepleitte. Zo bezien zijn Ter Braaks literaire idealen niets anders dan een afspiegeling van zijn realisme in het groot. Hier loont de brede blik van een biograaf, waar een specialist de vragen al snel te eng benadert.

Er schuilt echter een addertje onder het gras. Dat zit hem hierin: wie werkelijk nihilist is, en dus de voosheid van alle woorden en waarden heeft begrepen, gaat zich natuurlijk niet een paar jaar later met hart en ziel inzetten voor de democratie. Wat Ter Braak ondernam was dan ook een overlevingstactiek, niets meer en niets minder. Hij wilde zijn hachje redden, als intellectueel en als ”honnête homme” (fatsoenlijk mens, zijn geliefkoosde term uit deze jaren, aan Pascal ontleend), en daarom moest hij wel tegen het nationaal-socialisme tekeergaan.

Zo bezien is Ter Braak iemand die zich op geen enkele waarde of ideaal vastlegde, maar een opportunist die van pragmatische oplossing naar pragmatische oplossing surfte, daarbij steeds een ander masker voorzettend; zo kan hij gezien worden als voorloper van menig naoorlogs politicus, als iemand die al in de jaren '30 het einde van de grote verhalen doorleefde en daarnaar handelde.

Hitler
Men moet overigens niet denken dat Ter Braaks inzet dus halfslachtig was. Hij heeft tal van Duitse immigranten ondersteund, zowel financieel als moreel, en ook in zijn functie als redacteur van de Haagse krant Het Vaderland. Ondanks zijn afschuw van organisaties en collectieven was hij een ijverig lid van het Comité van Waakzaamheid (waar ook ds. Buskes in zat). En dat alles niet zonder risico, alleen al ten opzichte van de ongelooflijk laffe Nederlandse regering in die dagen. Het was al 1940 toen justitie meende te moeten ingrijpen en een door Ter Braak vertaald boek in beslag te moeten nemen. Het betrof een tegen Hitler gericht geschrift van Hermann Rauschning. Spijtig voor vertaler en uitgever, maar het bevatte passages die beledigend waren „voor het hoofd van den bevrienden Staat het Duitsche Rijk, Adolf Hitler.”

Ter Braak was intussen langdurig depressief; elke nieuwe actie van Hitler verhevigde zijn angsten, zodat hij ten slotte leefde op de zenuwtabletten. Ter Braak, de koele kikker, de gevoelloze, abstraherende verstandsmens! Zijn weerzin tegen het nationaal-socialisme blijkt wel erg duidelijk uit de afspraak die hij met zijn toekomstige vrouw, Ant Faber, maakte, voor hun trouwdag in 1933. Zou Hitler zich ooit meester maken van Nederland, dan zou hij een einde aan zijn leven maken.

Op de avond van de capitulatie was het dan zo ver. Ter Braak had nog barricades in zijn straat helpen opwerpen en zich voor het eerst werkelijk Nederlander gevoeld. Hij en zijn vrouw gingen naar zijn broer Wim, arts. Ze waren een kort moment alleen, Ter Braak schreef nog een kort afscheidsbriefje:

„Lieve Antje
Ik maak een eind aan mijn
leven, je weet waarom.
Alles wat er
tusschen ons gezegd moest worden, is
gezegd; ik kan niet meer verder gaan.

Groet alle vrienden. Ik
heb zooveel
vrienden gehad,
daarom was mijn leven
volkomen goed, maar
vooral door jou.

Dag!
je Menno.”

Daarop verliet hij de kamer en liet zich door zijn broer een drankje toedienen.

Hanssen vertelt de gebeurtenissen heel ingehouden; toch zijn het schokkende bladzijden. Er is een eerste reactie: wat doet hij zichzelf en zijn vrouw aan! Maar er is ook een moeilijk te omschrijven gevoel dat met respect te maken heeft: hoezeer ging deze principeloze tot het uiterste, en hoe weinig was zijn afschuw van Hitler een frase!

Zelfmoord
Hanssen wil deze zelfmoord begrepen hebben als een publieke daad. Ter Braak stierf, zo waren diens bijna laatste woorden, als een polemist. „Maar zoals de tragedie wil, belichaamde Ter Braak de idealen van de dag waarop hij verkoos te sterven: een dag waarop het heden geen zicht bood op een betere toekomst”, schrijft Hanssen. In 1952 zou overigens ook vader Ter Braak een einde aan zijn leven maken.

Hanssen heeft nog in de jaren '90 met de weduwe Ter Braak kunnen spreken; zij gaf hem volledige openheid. Het is goed dat er met de door haar verstrekte gegevens een einde komt aan de eindeloze discussie over deze zelfmoord. Hanssen laat zien dat er geen sprake is geweest van een Gestapo-lijst waarop Ter Braaks naam stond, of van Duitse officieren die onmiddellijk na de capitulatie voor zijn deur stonden. Gek genoeg moet hij daarom de felste naoorlogse fulminator tegen Ter Braak gelijk geven: W. F. Hermans. Die heeft ook altijd beweerd dat er maar één motief was: Ter Braak wilde of durfde niet onder de nazi's te leven.

Overigens kan men aan diezelfde W. F. Hermans uitstekend de invloed van Ter Braak demonstreren. In het geval van Hermans kan men gerust van een obsessie met Ter Braak spreken. In zijn hele literaire leven (vooral in een artikel in het tijdschrift Merlyn in 1963), bijna tot aan zijn laatste snik (in 1994 demystificeerde hij nog Ter Braaks dood) is hij bezig geweest de reputatie van Ter Braak af te breken. En dat was nódig, blijkbaar. Dat blijkt alleen al uit het feit dat Hermans met deze publicaties heel literair Nederland tegen zich in het harnas joeg. Het is dan ook merkwaardig dat Hanssen de figuur van Hermans zo weinig aandacht geeft in verband met de erfenis van Ter Braak. Je moet dan niet alleen een Ter Braak-apostel als Gomperts aan bod laten komen.

Rondom Gomperts wordt Hanssen trouwens wel erg speculatief. In zijn postuum verschenen afrekening met Ter Braak schreef Gomperts deze homoseksuele gevoelens toe. Hanssen ontkent dat, maar voilà: Gomperts' beschuldigingen zouden voortkomen uit diens eigen geaardheid. Hij zou bij hun eerste ontmoeting door Ter Braak zijn 'afgewezen'. Jaja.

Biograaf
Hanssen mag dan af en toe wat speculatief zijn, hij is wel een formidabele biograaf. Hij schrijft helder en intelligent, betrokken en relativerend, en vooral: hij geeft werkelijk inzicht in wie Ter Braak was. Alleen op het gebied van de intermenselijke relaties schiet hij enigszins tekort. Dat Du Perron, de immer authentieke en compromisloze, Ter Braaks kwade geweten vormde, is wel duidelijk; maar wat was het in hem dat Ter Braak zo aansprak? Idem, toen Du Perron van het toneel verdween, in Jan Greshoff? Waarom was Vestdijk op zeker moment ineens een ”pissebedden-literator”? Hoe was de relatie met zijn vrouw in de tijd tussen het huwelijk en de depressie van 1939, toen Ter Braak schreef „gelukkig getrouwd” te zijn? Ook Anton van Duinkerken is in dit boek minder nadrukkelijk aanwezig dan hij dat in Ter Braaks leven zal zijn geweest.

Het knappe van dit boek moet vooral gezocht worden in het coherente beeld dat van Ter Braak gegeven wordt. Dat geeft deze biografie een eenheid die het effect van een spiegelzaal oplevert: steeds is er hetzelfde beeld (en het is een prestatie om zo veel en zulk gecompliceerd materiaal tot een eenheid te vormen!) vanuit steeds een andere blikrichting. Want Hanssen is een meester in het leggen van inzichtgevende verbanden.

Ik noemde al verwantschap tussen Ter Braaks realisme in politicis en zijn literaire opvattingen. Men kan ook denken aan de relatie die de biograaf veronderstelt tussen Ter Braaks depressies en zijn consequente maskerade. Zijn angstaanvallen hadden vaak het karakter van depersonalisatieverschijnselen. Hier legt Hanssen een verband met Ter Braaks gewoonheid die eigenlijk helemaal niet gewoon was, met zijn schijngestalten. Ter Braak was vrijwel geobsedeerd door maskers: achter elke oppervlakte vermoedde hij weer een ander masker, tot het tiende gezicht aan toe. Bij anderen, maar ook bij zichzelf; het optreden van depersonalisatiesymptomen is dan niet zo verwonderlijk.

Mystiek
Wat heeft Ter Braak ons te bieden? Of zijn kritiek op het christendom heel belangrijk is, weet ik niet zo zeker. Het gemak waarmee hij het christelijk geloof reduceert tot psychologische behoeften (op het individuele vlak) en enkele cultuurhistorische ideeën (op wereldhistorische schaal) doet me denken aan zijn opvatting over het fascisme, waarover W. F. Hermans in het eerdergenoemde Merlyn-artikel schreef dat het veel te veel een mythe, een idee was: „Een nationaal-socialisme zoals Ter Braak het zich voorstelde, zou een literair grapje gebleven zijn, het zou nooit hebben kunnen marcheren.”

Het boeiendste aspect van Ter Braak licht misschien wel op waar Hanssen het traditionele beeld van hem opzijschuift. Hij is volgens zijn biograaf noch een cerebrale intellectualist geweest, noch een goochelaar met paradoxen om het goochelen zelf. Voorbij Ter Braaks intellectuele analyses lag namelijk... de mystiek. In de opvatting van Ter Braak 'raakt' het intellect het leven namelijk niet, zoals ook de taal tekortschiet, omdat woorden altijd weer verstenen. Men kan weliswaar niet zonder, en achter de afkeer van analyse vermoedde Ter Braak een voorliefde voor troebele gevoelens; de taal en de intellectuele analyse moeten dan ook tot het uiterste gedreven worden; maar daaráchter moet de werkelijke communicatie gezocht worden, in de humor, de ironie en de paradox – op plaatsen waar de logica ontploft.

Ter Braak ging het niet om de mystieke sensatie die de kunsten oproepen, maar om „de mystiek, die bestand is tegen de scherpste tortuur van het borende verstandsmechanisme.” Daar, aan grammatica en rede voorbij, moet men zich oriënteren in een nieuwe werkelijkheid. Hierop was zijn polemische aandrift tenslotte gericht. Daarom wist hij zich in deze werkelijkheid ook verwant met „agoniseerende” christenen als Pascal en De Unamuno (en had hij Kierkegaard niet gelezen?).

Het is intussen wel verbluffend: Menno ter Braak was een mysticus.