Boekrecensie

Titel: Het kabinet Kuyper 1901-1905
Auteur: D. Th. Kuiper en G. J. Schutte (red.)

Uitgeverij: Meinema
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 211 3837 9
Pagina's: 323
Prijs: ƒ 45,-

Recensie door A. de Jong - 26 september 2001

Kabinet-Kuyper mede beoordeeld naar eigen doelstelling

„In den modus quo gematigd”

Honderd jaar geleden, op 1 augustus 1901 trad het kabinet-Kuyper aan. De negende jaargang van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800 is geheel aan dit kabinet gewijd. De studie nuanceert op belangrijke punten het bestaande beeld van de altijd omstreden gebleven ministersploeg van antirevolutionairen en rooms-katholieken.

Wat is in grote lijnen het bestaande beeld van het kabinet-Kuyper? Het zou een kabinet geweest zijn dat niet alleen onder leiding stond van, maar ook volledig gedomineerd werd door ”Abraham de Geweldige”. Een kabinet dat alleen al vanwege haar leider immense ambities had, waarvan het definitief breken van de liberale dominantie in de Nederlandse politiek de voornaamste was.

Het was –om in het traditionele beeld te blijven– een kabinet dat enkele doelstellingen van de christelijke politiek, zoals een ethisch beleid in koloniale zaken, wist te bereiken, maar dat noch schoolstrijd noch sociale kwestie kon oplossen. Het was tenslotte een kabinet dat de tegenstellingen in politiek Nederland zodanig aanwakkerde –namelijk door de wereld te verdelen in christenen en paganisten– dat het na vier jaren van heftige conflicten en zware oppositie het veld moest ruimen om de regeermacht weer geheel en al af te staan aan de liberalen.

Het boek ”Het kabinet Kuyper 1901-1905”, waaraan twaalf auteurs meewerkten, zet hier geen volstrekt ander of nieuw beeld tegenover. Wel nuanceert het op belangrijke punten de bestaande kijk op deze bijzondere, confessionele ministersploeg. Het is tevens de eerste, min of meer integrale, studie over het kabinet-Kuyper.

Permanent
In welk opzicht wordt in dit boek het bestaande beeld bevestigd? Dat geldt, om niet meer te noemen, de dominantie van Kuyper. Net zozeer als hij zijn eigen partij decennialang overheerste, was hij de beeld- en koersbepalende persoon in de ministerraad. Het is natuurlijk niet toevallig dat kort na het aantreden van het kabinet Kuyper het reglement van orde van de ministerraad werd gewijzigd, in die zin dat het voorzitten van de raad niet meer bij toerbeurt door verschillende ministers geschiedde, maar permanent door de premier.

Kuyper mocht dan regelmatig buitenslands vertoeven en bijvoorbeeld na de eerste vergadering van het zijn kabinet op 2 augustus 1901 meteen de volgende acht keer afwezig zijn –tussen zomer 1903 en zomer 1905 was hij op een totaal van 186 kabinetsvergaderingen 44 maal afwezig–, hij hield wel degelijk greep op het hele kabinetsbeleid.

Het duidelijkste voorbeeld ligt op het terrein van buitenlandse zaken, waar hij al spoedig zijn vakminister, mr. R. Melvil baron van Lynden, overvleugelde. Eind 1901 lagen hier de verhoudingen eigenlijk al vast, toen Kuyper, zonder Van Lynden ook maar van iets op de hoogte te stellen, naar Engeland reisde om in het conflict tussen de Zuid-Afrikaanse boeren en de Engelse regering een officieel aanbod van goede diensten te doen.

Minister van reizen
In de daarop volgende jaren bleef de premier, vanwege zijn reislust ook wel spottend ”minister van Buitenlandse Reizen” genaamd, Van Lynden coachen, sturen en dwarsbomen. Kuyper hechtte eraan door bezoeken aan Berlijn, Brussel en Londen steeds persoonlijk af te tasten hoe de internationale verhoudingen lagen. In die zin kan hij een moderne premier genoemd worden, maar het kwam de verhouding tot zijn collega-minister niet ten goede.

Na enkele intriges en incidenten, waarin Kuyper niet altijd een fraaie rol speelde, kwam Van Lynden kort voor het einde van het kabinet ten val. Opgevolgd werd hij niet meer; minister Ellis van Marine nam zijn portefeuille de laatste maanden van de regeerperiode waar.

Nuanceringen brengt de studie over het kabinet-Kuyper vooral aan als het gaat om de zogenaamde mislukkingen van deze regering met betrekking tot belangrijke beleidsdoelen, zoals het beëindigen van de schoolstrijd of het oplossen van de sociale kwestie. Wie zich op deze punten een oordeel wil vormen, zal eerst na moeten gaan wat eigelijk de pretenties van het kabinet-Kuyper waren. Die lagen niet zó hoog als het antirevolutionaire gedachtegoed en de verkiezingscampagne van 1901 misschien deden veronderstellen.

Kuyper besefte wel degelijk dat ook zijn kabinet geen ijzer met handen kon breken, dat veranderingen die hij wilde doorvoeren slechts geleidelijk konden plaatshebben en dat één kabinetsperiode te kort was om zijn idealen te verwezenlijken. Toen hij na een felle verkiezingscampagne maar liefst 24 kamerzetels haalde, wat samen met rooms-katholieken en andere geestverwanten een royale kamermeerderheid opleverde van 58 van de 100 zetels, was bij hem dan ook geen sprake van triomfalisme, eerder het gevoel zich in een lastig parket te bevinden.

Benauwdheid
„Avond aan avond bad ik de Heere mij niet te leiden in dingen die mij te hoog zouden zijn”, schrijft hij in campagnetijd aan zijn dochter Jo. En zelfs na de stemmingen en herstemmingen „had ik nog hoop dat ik het (namelijk het vormen van een kabinet, AdJ) ontlopen zou.” Toen hij uiteindelijk tot kabinetsformateur werd aangewezen, „kwam de benauwdheid”, aldus Kuyper in dezelfde brief.

Die benauwdheid zal zeker te maken hebben gehad met de moeite die hij verwachtte in het vinden van geschikte ministerkandidaten. Maar ook met de grote beleidsverantwoordelijkheid die hij voelde drukken. Hoe moest het programma van zijn kabinet eruitzien?

Zijn partijgenoot D. P. D. Fabius pleitte vooral voor een duidelijke antirevolutionaire signatuur, zodat vier jaren Kuyper lang zouden blijven nagalmen in de maatschappij, ook al zouden de anti's in 1905 onverhoopt de verkiezingen verliezen. Kuyper zag het anders. Hij wilde liever zo opereren dat het kabinet ook na 1905 nog zijn werk zou kunnen voortzetten. Daarvoor was nodig een „in christelijke zin beslist, wat de afwerking der taak betreft energiek, maar in den modus quo gematigd, niet uitdagend optreden.”

Wie het kabinet-Kuyper op basis van die gematigde doelstelling beoordeelt, kan niet volhouden dat het op bijvoorbeeld onderwijsgebied een mislukking was. Nee, de schoolstrijd werd inderdaad pas in 1917 beëindigd, maar het is maar zeer de vraag of dat, achteraf bezien, eerder had gekund, betogen de auteurs. De doelstelling die Kuyper zich gesteld had, namelijk de gelijkberechtiging van het gewoon en het bijzonder universitaire onderwijs, heeft hij ook bereikt. Hetzelfde geldt voor een betere financiering van het bijzonder lager onderwijs en voor het op poten zetten van een beroepsonderwijs, waaraan in een steeds meer industrialiserend Nederland grote behoefte was.

Favoritisme
Andere terreinen waarop het kabinet-Kuyper succesvol was in het bereiken van zijn tussendoelen, zijn de koloniale politiek, de defensiepolitiek en het benoemingenbeleid. In het benoemen van commissarissen der Koningin, burgmeesters en hoogleraren is de antirevolutionaire leider vaak ”favoritisme” verweten en een negeren van inhoudelijke bekwaamheidseisen. De conclusie van recent onderzoek is dat Kuyper bij een op de drie burgemeestersbenoemingen inderdaad afweek van de voordrachten en regelmatig 'eigen' mensen benoemde.

Toch kunnen die benoemingen niet onzorgvuldig genoemd worden. Ze moeten gezien worden tegen de achtergrond van een grote achterstand die de antirevolutionairen in het bezetten van burgemeestersposten hadden. Kuyper schaadde het evenredigheidsbeginsel dus niet.

De grote AR-leider mag dan zelf een gematigde uitvoering van zijn idealen hebben bedoeld, op zijn politieke tegenstanders is dit niet zo overgekomen. Ook als premier kon Kuyper zijn karakter niet veranderen. Hij bleef per definitie een persoon die shockeerde, provoceerde en verdeelde. Van geen premier zijn zoveel spotprenten getekend als van Kuyper, al moet beseft worden dat het begin van de twintigste eeuw sowieso samenvalt met de hoogtijdagen van de politieke prent.

Worgwetten
Daarbij kwam zijn in de ogen van sociaal-democraten afkeurenswaardige aanpak van de spoorwegstaking door de zogenaamde worgwetten. Een en ander dreef socialisten en liberalen in 1905 in elkaars armen om met vereende krachten te proberen Kuyper van het regeerpluche te jagen. Door het veroveren van 52 zetels slaagden zij daar uitstekend in, mede doordat tegelijkertijd het confessionele kamp steeds meer met onderlinge verdeeldheid kampte.

Eindconclusie van het boek is dat het kabinet-Kuyper wel een bijzonder kabinet was, maar niet zo bijzonder als de geschiedschrijving soms suggereert. Ook dit kabinet was, net als alle andere, „onderworpen aan de wet van de zwaartekracht in de Nederlandse politiek, met zijn smalle marges, met zijn dominantie van de continuïteit, het compromis en de nuance.”

Gemeten aan de eigen doelstellingen hebben Kuyper en de zijnen meer bereikt dan vaak wordt gedacht. Belangrijker is misschien nog dat Kuyper, na een groot aantal liberale, ”innerweltlich” gerichte kabinetten, een nieuwe doelstelling in de politiek introduceerde, namelijk de eer van God te laten weerklinken in een seculariserend en moderniserend Nederland. Die doelstelling was toen al moeilijk te bereiken. De realisering ervan lijkt honderd jaar later alleen maar verder weg te zijn.