Boekrecensie

Titel: 'Tot een voorbeeld zult gij blijven'. Mr. G. Groen van Prinsterer 1801-1876”
Auteur: Roel Kuiper

Uitgeverij: Buijten en Schipperheijn
Amsterdam, 2001
ISBN 90 5881 062 3
Pagina's: 246
Prijs: ƒ 37,24

Recensie door B. J. Spruyt - 19 september 2001

Roel Kuipers biografie van Groen van Prinsterer is niet de definitieve, wel de beste

„Kind, juffrouw, geleerde en held”

Het is dit jaar 200 jaar geleden dat Groen van Prinsterer werd geboren. Aan dat feit is enige aandacht geschonken. Er waren wat stukken in kranten en tijdschriften. De SGP-fractie gaf een boekje met artikelen uit. En in de Tweede Kamer verscheen zijn borstbeeld, dat vervaardigd is door een kunstenaar die zijn beeld van Groen belangrijker vond dan het beeld zelf, en dat niemand als de kop van Groen zou herkennen als het niet bij de ingang van de Groen van Prinstererzaal stond. Aan deze wat schamele oogst heeft dr. Roel Kuiper een biografie toegevoegd.

Het boek is getiteld ”Tot een voorbeeld zult gij blijven”, woorden van Da Costa tot Groen toen diens politieke carrière in 1854 in een doodlopend steegje leek te zijn uitgekomen. Zo'n titel zegt natuurlijk veel over de betrokkenheid waarmee Kuiper –hoogleraar in de reformatorische wijsbegeerte in Rotterdam en directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie– zijn biografie van Groen heeft geschreven.

Van Groen van Prinsterer bestond nog altijd geen volwaardige biografie. Dat was eigenlijk een schandvlek op orthodox-christelijk Nederland. Groen immers is de stamvader van de christelijke politiek in Nederland en daarmee een van de grondleggers van de orthodox-protestantse zuil. Hij is de man die de woorden muntte die orthodoxe christenen nog altijd en met enige regelmaat gebruiken: hij muntte het begrip ”antirevolutionair” en bedacht de term ”gereformeerde gezindte”. Maar het leven van die man was nog altijd niet vastgelegd in een lekker dik boek waarin zijn geestelijke nazaten zijn gangen in de Kamer en de Nederlandse Hervormde Kerk, in zijn strijd voor christelijk onderwijs en christelijke politiek, tot in detail konden nagaan.

Aan het bronnenmateriaal kon dat niet liggen. Zijn omvangrijke correspondentie is in zes dikke delen in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgegeven. Dat was een megaproject, waarmee de grote Groenkenner C. Gerretson in 1925 begon en dat begin jaren negentig door mevrouw J. L. van Essen is voltooid. Zijn talrijke geschriften zijn antiquarisch niet echt moeilijk te bekomen. Zijn schriftelijke nalatenschap vond een voorbeeldig bezorger in dr. J. Zwaan, die de twee vuistdikke banden ”Bescheiden” in 1990 en 1992 het licht deed zien. In buitenlandse archieven zal best nog het een en ander liggen, in het archief-Van der Hoop van Slochteren in Groningen zeker, en ook de banden met Groens handschriften in het Rijksarchief zijn misschien nog niet volledig uitgebuit. Maar dat kan niet zo veel zijn dat het historici de moed zou kunnen ontnemen om aan het werk te gaan.

Te vroeg geboren
Natuurlijk zijn er in de loop der jaren talloze studies over aspecten van Groens leven en werk verschenen. Die zijn over het algemeen niet onverdienstelijk, al kleeft aan vele boeken de smet van de ook onder gereformeerden zo gangbare teleologische en actualistische benadering van de geschiedenis. De onderwerpskeuze werd dan vaak door de actualiteit bepaald en men zag zichzelf als de onproblematische uitkomst van wat Groen in gang had gezet. Maar 'de' biografie was er niet. P. A. Diepenhorst publiceerde in 1932 een levensbeschrijving, J. Mulder deed het in 1973, G. J. Schutte in 1977. Maar de laatste twee waren vooral inleidingen, terwijl Diepenhorst natuurlijk nog niet het omvangrijke bronnenmateriaal ter beschikking stond dat naderhand is verschenen.

De afwezigheid van zo'n biografie is waarschijnlijk daaraan te wijten dat Groen eigenlijk niet gemakkelijk in te passen is. Hij was, zoals prof. A. Th. van Deursen onlangs schreef in een ARP-gedenkboek, te vroeg geboren. Zijn standpunten zouden pas na zijn dood weerklank vinden in de publieke opinie. Omdat zijn streven niet was ingebed in een groter geheel, heeft hij tamelijk eenzaam zijn weg moeten zoeken, tastend en eclectisch, aan de hand van een handvol beginselen vooral reagerend op wat zich om hem heen voltrok. Wie zich met Groen bezighoudt, moet dus een omvangrijke kennis hebben van wat zich op tal van terreinen tijdens Groens leven afspeelde.

Stimulans
En nu is er dus de biografie door Roel Kuiper. Ook dat is niet het boek geworden waarop we eigenlijk zitten te wachten. Roel Kuiper zelf is de eerste om dat volmondig te erkennen. In de ”Verantwoording” somt hij bijvoorbeeld zelf de onderwerpen op die hij buiten beschouwing heeft moeten laten. Hij spreekt de hoop uit dat zijn boek een stimulans mag zijn tot verder onderzoek zodat die wetenschappelijke biografie eens het licht zal zien.

Zijn eigen doelstelling formuleert Kuiper tamelijk bescheiden: hij heeft zijn boek vooral willen schrijven „voor het publiek dat zich een verantwoord en geïnformeerd beeld van Groen van Prinsterer wil vormen.” Hij schrijft dus voor een breder dan een strikt academisch publiek, maar heeft wel een invalshoek willen kiezen die duidelijk iets toevoegt aan de bestaande literatuur: het ging Kuiper om „het verband tussen karakter, levensovertuiging en werk.”

Kuiper citeert in zijn inleiding een uitspraak van de Wassenaarse predikant L. J. van Rhijn, die Groen typeerde als „een kind, een juffrouw, een geleerde en een held.” „Deze kwalificaties”, schrijft Kuiper, „brengen ons bij de Groen zoals hij in de dagelijkse omgang was. Zodoende valt er meer licht op zijn persoonlijkheid, zijn religieuze, intellectuele en sociale houding en gedragingen. Hoe zag hij zijn eigen werk? Hoe ervoer hij het miskend en vaak gepasseerd te worden? Hoe verwerkte hij zijn nederlagen? Waar haalde hij de kracht vandaan om tot zijn laatste snik en zonder bitterheid te blijven voortwerken aan een project dat nutteloos scheen?”

Levensecht
Alhoewel het citaat van Van Rhijn niet de leidraad van het boek is geworden –en het zou aardig zijn geweest als Kuiper aan het slot had aangegeven om welke redenen hij Van Rhijns woorden aan het begin met zo veel instemming citeerde– heeft Kuiper zich aan zijn taak gehouden. In het eerdergenoemde artikel van Van Deursen kwam Groen al als man van vlees en bloed op ons af, maar daarna is er geen boek waarin Groen zo levensecht is geportretteerd als in deze nieuwe biografie. Kuiper heeft zijn bronnen op dit punt volledig uitgebuit (zie bijvoorbeeld de bladzijden 50, 90 en 107).

Daar komt dan nog bij dat dit boek heel aardig is geschreven. Ondanks zijn soms wat erg militaristische beeldspraak –telkens aan het begin van een hoofdstuk, alsof de auteur deze retoriek nodig heeft om goed op gang te komen– en ondanks een enkel minder gelukkig woord, heeft Kuiper zijn lezers niet tot ploegen veroordeeld. Hij beheerst het materiaal en schrijft toegankelijk.

Het is bovendien een verademing een boek over Groen te lezen waarin de namen van CDA, SGP, RPF, GPV of ChristenUnie zelfs niet vallen. Groens leven wordt gewoon, zoals dat hoort, in de lijst van zijn tijd geplaatst en niet eroverheen. Misschien dat iets meer aandacht voor de laat-achttiende-eeuwse politiek-filosofische discussies de begrippen had aangereikt waarmee Groens denkbeelden nog beter hadden kunnen worden geplaatst. Maar in deze strikt historische aanpak onderscheidt Kuiper zich in gunstige zin van veel van zijn voorgangers.

Nieuwtjes
Maar er is nog meer dan die benadering, de stijl en de invalshoek van de wisselwerking tussen persoonlijk en publiek leven die het boek zo welkom maken. Kuiper heeft zich namelijk niet alleen op de beschikbare, gedrukte bronnen gebaseerd, maar ook de moeite genomen enig onderzoek in archieven te verrichten. En dan blijkt zijn boek nog interessante nieuwtjes te bevatten ook.

Een van de aardigste voorbeelden daarvan is Kuipers beschrijving van een ernstige ziekte die Groen in de winter van 1832-1833 bijna het leven kostte. Kuiper baseert zich daarbij op brieven van mevrouw Groen uit de verzameling-De Clercq van het Réveilarchief in Amsterdam. Groen had koorts, hoestte onophoudelijk, sliep nauwelijks en verzwakte zienderogen. Voor zijn leven werd gevreesd, ook door hemzelf. Pas in maart 1833 pakte hij voor het eerst de pen weer op. Het mooie is dat Kuiper aan de hand van die brieven kan laten zien dat de ervaringen van Groen tijdens dat lange ziekbed tot een bevestiging van zijn geloof hebben geleid. In de jaren daarvoor had Groen geprobeerd de consequenties van zijn geloof voor tal van terreinen onder woorden te brengen. Nu, schrijft Kuiper, „concentreerde het zich op een enkel punt: Christus alleen.” Het jaar 1833 werd zo een „overgangsjaar” in Groens leven. Sindsdien wenste hij vóór alles een getuige van Christus te zijn.

Edmund Burke
Mensen die zo in het leven staan, hebben vaak de neiging de woorden van Christus dat „wie niet voor ons is, tegen ons is” net iets meer ter harte te nemen dan de woorden „wie niet tegen ons is, is voor ons.” Groen zelf ging zoekend naar bondgenoten zijn weg, totdat hij eind jaren zestig besloot dat hij moest overgaan tot exclusief christelijke partijvorming.

Kuiper zelf is van die houding een nog sterker voorbeeld dan de held van zijn boek. Schrijvend over de relatie tussen Groen en Edmund Burke meent Kuiper te mogen concluderen –zich baserend op een artikel uit 1925– dat Groens positie „een wezenlijk andere” was dan die van Burke. Het is niet onmogelijk dat Kuiper –die immers niet alleen wetenschapper is maar ook politicus– zich tot deze conclusie heeft laten brengen door de huidige discussie tussen christenen en conservatieven, waarin Kuiper enige tijd ook een rol heeft gespeeld. Niet dat dat zo heel erg is: in die discussie zijn er wel meer mensen aan te wijzen –zelfs een enkele journalist– bij wie het bloed kruipt waar het eigenlijk niet gaan kan. Maar het minste wat hiervan toch kan worden gezegd, is dat Kuipers oordeel wel erg sterk afwijkt van de geestdrift en lof waarmee Groen zelf Burke in het kamp van de „conservatieven op christelijk-historische grondslag” trok.

Spiritualiteit
Op het gebied van de spiritualiteit heeft Kuipers boek nog meer nieuws te melden. Ondanks hun diepdoorleefde geloof en sympathie voor de zaak van de afgescheidenen, hadden Willem en Betsy Groen niet zo heel veel op met de bevindelijke geloofsbeleving zoals die vooral in afgescheiden kringen floreerde. Met betrekking tot de leer van de uitverkiezing waarschuwde Groen voor het „doordringen in verborgenheden.” En zijn vrouw schreef aan De Clercq, terwijl zij in Bunyans 'leven' zat te lezen: „Wij kennen weinig van dit soort bevindelijke godsdienst... Of het nuttig is alle verzoekingen, alle somtijds zoo zonderlinge gewaarwordingen op te schrijven en te laten drukken, daaraan, dunkt mij, mag men twijfelen” (blz. 74, 89 en 107).

Historisch niet minder belangwekkend zijn de gegevens die Kuiper heeft opgedoken uit het archief van het weeshuis van de Waalse kerk in Den Haag. Groen, bestuurslid vanaf 1839, heeft zich niet alleen beziggehouden met allerlei praktische vragen, maar was ook iedere zaterdagavond enkele uren in het weeshuis te vinden. Hij sprak dan met de oudere jongens en was betrokken bij hun voorbereiding op de openbare geloofsbelijdenis. Uit zo'n gegeven blijkt weer eens dat Gerretson terecht schreef dat de kloof tussen de hogere en lagere standen in het Réveil door het geloof werd geslecht.

Zo zou er nog wel meer te noemen zijn. Maar het bovenstaande is in ieder geval genoeg om duidelijk te maken dat Kuipers boek over Groen dan wel niet 'de' biografie is waarop we eigenlijk zaten te wachten, maar wel de beste die beschikbaar is.