Boekrecensie

Titel: Epos van het Brits imperium 1900-2000
Auteur: R. J. Barendse

Uitgeverij: Balans
Amsterdam, 2001
ISBN 90 5018 458 8
Pagina's: 630
Prijs: ƒ 79,50

Recensie door dr. O. W. Dubois - 8 augustus 2001

Pil over verval van Engeland tot 'gewoon' Europees land

Van wereldrijk tot welvaartsstaat

Groot-Brittannië was eens een wereldrijk. Omstreeks 1900 beheerste Engeland eenvijfde van het aardoppervlak en was een kwart van de wereldbevolking Engels onderdaan. In de loop van de eeuw verviel dit imperium en werd Engeland een gewoon Europees land. R. J. Barendse beschreef de verandering in zijn ”Epos van het Brits imperium 1900-2000”.

Over de Engelse twintigste-eeuwse geschiedenis bestond tot nu toe slechts één recent Nederlands werk, dat bovendien is geschreven vanuit het perspectief van het verval van het ”empire”. Een samenvattend Nederlands overzicht van de Britse contemporaine geschiedenis als zodanig ontbrak dus. Met het werk van de historicus R. J. Barendse, die verbonden was aan de Leidse universiteit, is deze leemte nu opgevuld.

De opzet van het boek, dat zich beperkt tot de politieke en sociaal-economische geschiedenis, is thematisch-chronologisch. Barendse behandelt de nadagen van het liberalisme, de Eerste Wereldoorlog, het interbellum, de Tweede Wereldoorlog, de periode van consensus tot 1979 en ten slotte opkomst en verval van het thatcherisme. Een korte impressie.

IJdelheid en idealisme
In het begin van de twintigste eeuw waren de sociale tegenstellingen erg groot. Het gevleugelde woord van de conservatieve negentiende-eeuwse staatsman Disraeli dat Engeland uit twee naties bestond (een arme en een rijke) bezat nog volop geldigheid. Maar geleidelijk aan werden de tegenstellingen minder. Dit was mede te danken aan het liberale kabinet van Lloyd George (1906-1910), dat met de invoering van een omvangrijk stelsel van sociale voorzieningen de bouwstenen voor de fundamenten van de naoorlogse welvaartsstaat heeft gelegd.

De Eerste Wereldoorlog heeft Engeland veel offers gekost. Gedreven door patriottisme en afkeer van wat als Duitse barbarij werd gevoeld meldden zich veel vrijwilligers. In dit verband wijst de auteur erop dat de Eerste Wereldoorlog achteraf als een zinloze massaslachting werd gezien, maar dat naar de toenmalige maatstaven van het meer geciviliseerde Europa de Engelse oorlogsdeelname rechtvaardig was. Engeland kwam als overwinnaar uit de oorlog. De prijs was echter hoog. Het totale dodental bedroeg 743.000 mensen, terwijl daarnaast nog eens 2 miljoen slachtoffers meer of minder zwaar gehandicapt waren.

Een voor Engeland en de wereld diep ingrijpende gebeurtenis was ”München 1938”, waarover heel veel is geschreven. Barendse speurde naarstig naar de diepere motieven van de later zo verfoeide aanpassingspolitiek van Chamberlain, maar naar zijn mening kan een verklaring vooral gevonden worden in Chamberlains combinatie van ijdelheid en idealisme. Hij wilde de mensheid van een oorlog redden en tegelijkertijd de kroon op eigen carrière zetten. Nobele en minder nobele motieven gingen hier samen.

Afbrokkelen
De Tweede Wereldoorlog was voor Engeland de grootse beproeving uit zijn geschiedenis. Men begon slecht voorbereid en in zijn beroemde radiorede zei Churchill dan ook terecht dat hij niets te bieden had dan bloed, zweet en tranen.

Het was dus belangrijk een machtige bondgenoot te zoeken. Men zocht en vond die in Amerika. Engeland en de Verenigde Staten waren elkaars natuurlijke bondgenoten, maar er waren onmiskenbare spanningen. De Amerikanen hadden een diepe afkeer van het Engelse kolonialisme, terwijl Churchill op zijn beurt wantrouwen jegens de Amerikaanse aspiraties koesterde. Het is boeiend te lezen wat de auteur hierover schrijft.

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een andere, meer democratische samenleving. De vanouds zo scherpe klassentegenstellingen verminderden en de welvaart nam toe. Tevens veranderde Engelands positie in de wereld. Het eens zo trotse imperium brokkelde geleidelijk af. Niet langer meer was Engeland een wereldmacht.

De periode 1945-1979, waarin regeringen van Conservatieven en Labour elkaar afwisselden, zag een verdere uitbouw van de welvaartsstaat. Een paradepaardje hiervan was de National Health Service, de nationale ziektekostenverzekering. De auteur besteedt ook aandacht aan de revolutie van de jaren zestig, waarover hij met ironie en distantie spreekt, maar tevens zegt hij dat de nadruk op ”jezelf zijn” de organisatie (bedoeld zal zijn integratie) van randgroepen in de maatschappij bevordert en dat deze er misschien menselijker en ruimdenkender van is geworden.

Thatcher
Na de periode van consensus volgde het thatcherisme (Nieuw Rechts), dat de werking van de vrije markt centraal stelde. In Thatchers regeringsperiode vond ook de Falkland-crisis plaats. Tot verbijstering van velen werd hier een heuse oorlog uitgevochten. Voor mevrouw Thatcher en de haren ging het echter om de eer van Engeland. In 1990 kwam een einde aan het bewind van Margaret Thatcher, die werd opgevolgd door haar partijgenoot Major. Sinds 1997 regeert Labour.

De ontwikkeling van wereldrijk naar welvaartsstaat ziet de auteur als positief. Voor velen is het leven nu aangenamer en beter dan een eeuw tevoren. Lovend is Barendse ook over Engelands bijdrage aan de humaniteit. In een eeuw van wereldoorlogen en wrede dictaturen is Groot-Brittannië steeds „een baken van vrijheid en menselijkheid gebleven. Juist voor Nederland en Vlaanderen: want voor ons hebben talloze Britten, inwoners van de Britse koloniën en het Gemenebest hun leven gegeven.” Met deze waardige slotregels en het mooie gedicht ”The Soldier” van Rupert Brooke (1887-1915), waarin een grote liefde voor Engeland tot uiting komt, besluit Barendse zijn boek.

In het algemeen heeft de auteur overigens een nogal vlotte, wat journalistieke stijl en een soms al te gemakkelijke ironie. Niet elke lezer zal dit kunnen waarderen.

Voetnoten ontbreken. In plaats daarvan zijn uitvoerige en per tijdvak gerangschikte literatuurlijsten opgenomen. Volgens de schrijver zou de grote hoeveelheid voetnoten het boek voor de gemiddelde lezer geheel ontoegankelijk hebben gemaakt. Is dit werkelijk zo? Is deze afkeer van voetnoten niet vooral een veronderstelling van schrijver of uitgever? De werkelijk geïnteresseerde lezer zou hierop wel eens meer prijs kunnen stellen dan gedacht wordt.

Te dik
Het is reëel om je af te vragen of het boek met z'n 630 bladzijden niet te dik is geworden. Was het niet mogelijk geweest –met voetnoten en al– een overzichtswerk van bijvoorbeeld 400 bladzijden te schrijven? Het is heel goed voorstelbaar dat niet voetnoten maar de omvang een potentiële lezer afschrikt. Toch moet ik zeggen dat Barendse een wetenswaardig en verdienstelijk overzichtswerk heeft geschreven, dat in brede kring zeker waardering zal krijgen.