Boekrecensie

Titel: Kaddisj voor Isaäc Roet. Twee familiegeschiedenissen uit de twintigste eeuw
Auteur: P. W. Klein

Uitgeverij: Contact
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 9025411398
Pagina's: 176
Prijs: ƒ 34,90

Recensie door drs. C. D. van den Heuvel - 27 juni 2001

Prof. Klein schrijft mensen vaak op een lage manier af

Een zuur in memoriam
voor Isaäc Roet

Is de mens vrij in zijn doen en laten? En zo ja, in hoeverre? Vragen die je zou verwachten in een filosofisch of theologisch boek, maar niet direct in een historisch werk. Volgens de achterflap van ”Kaddisj voor Isaäc Roet” geeft prof. dr. P. W. Klein, emeritus hoogleraar geschiedenis in Leiden, in zijn nieuwe boek aandacht aan deze vragen. De lezer krijgt een tragisch maar bemoedigend verhaal aan de hand van de geschiedenissen van de families Roet en Klein voorgeschoteld.

Tijdens zijn onderzoek naar het naoorlogse financiële rechtsherstel voor Joodse burgers bekeek prof. Klein of de Duitsers ook hadden geprobeerd zich Joodse octrooirechten eigen te maken. Hij stuitte toen op de merkwaardige octrooiaanvraag op de zakdoekvouwmachine. De aanvrager, ene Isaäc Roet Jzn., bleek minstens zo eigenaardig te zijn en Kleins nieuwsgierigheid was gewekt.

Die groeide zelfs tot een zekere fascinatie uit op het moment dat hij zich realiseerde dat Roet en zijn eigen vader –hoewel twee totaal verschillende personen– één historische periode nadrukkelijk deelden: de shoah. In dit boek heeft de auteur het leven van Roet, alsmede de wederwaardigheden van de ouders en grootouders van Klein, in vogelvlucht weergegeven. Het is een bewerkte versie van de rubriek ”Op zoek naar de twintigste eeuw”, die in Historisch Nieuwsblad verscheen.

Zakdoekvouwmachine
De Nederlandse Jood Isaäc Roet werd op 12 november 1891 in Alkmaar geboren. Hij had drie zussen en twee broers. Ies maakte carrière in de financiële wereld en begon uiteindelijk een eigen accountantskantoor. In de boekhouderij maakte hij internationale furore door zijn grote inzicht en vernieuwende ideeën. Zo ontwikkelde hij nieuwe administratieve registratiesystemen en dacht hij diep na over de verhouding tussen productie en distributie van verbruiksgoederen. Zijn wetenschappelijke visie op het economische vlak trok zelfs internationale aandacht.

Halverwege de jaren '20 besloot hij echter zich bezig te gaan houden met daadwerkelijke technische vernieuwing. Roet werd uitvinder. Zo ontwikkelde hij onder meer een sigarettenmachine en apparatuur voor de automatische bediening van kantoorbenodigdheden als schrijfmachines.

Het opvallendst was de zakdoekvouwmachine, waarbij de zakdoek werd opengevouwen en op discrete wijze iemands mond- of neusinhoud werd opgevangen in een kegelachtige ruimte. Infectiegevaar werd daarmee voorkomen. De achterliggende motieven waren waarschijnlijk zijn eigen besmetting met tbc en het toenemende inzicht dat deze ziekte door hygiënische maatregelen voorkomen kon worden. De eigenaardige Roet kwam niet tot een huwelijk. In 1944 kwam in de gaskamer van Auschwitz een einde aan zijn leven.

Christendom
Het verhaal van Roet wordt afgewisseld met de belevenissen van Kleins eigen voorgeslacht, erudiete beschrijvingen van sociaal-economische ontwikkelingen en interessante doorkijkjes in de organisatie en het dagelijks leven van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije.

Dan zijn er ook nog de talloze bespiegelende opmerkingen over diverse onderwerpen, variërend van het peil van de Nederlandse literatuur („zompig en saai”) tot zijn eigen dikke buik. Het zijn deze intermezzi die tegenstaan. Soms zijn ze grappig, maar meestal worden talloze mensen, instellingen en ontwikkelingen op een zure, valse, soms lage manier weggezet.

Uiteraard moet ook het christendom eraan geloven, anders doe je tegenwoordig niet meer mee. Het hart van het christelijk geloof –de Persoon van Jezus Christus en Zijn verzoening op Golgotha– wordt smalend besproken. Het boek ademt een grote mate van frustratie en bitterheid, al zou de auteur dat zelf waarschijnlijk liever benoemen als relativering en ironie.

De aangekondigde vragen over de menselijke vrijheid komen niet echt aan bod. De auteur blijft steken in de, op zich scherpzinnige, constatering dat het tragisch is dat iemand als de econoom en uitvinder Roet geen oog had voor de mogelijke gevaren van onpersoonlijke technologie, zoals de massale verwerking van gegevens en dergelijke. Een technologie waarmee hij uiteindelijk zelf vermoord werd.

Associatief
Na lezing van dit boek blijft bij mij de vraag wat de schrijver eigenlijk met dit boek wilde. Volgens de schrijver is de uitgave ontstaan als een schoorvoetende reactie op het verzoek een autobiografie te schrijven en als vrucht van pure nieuwsgierigheid en verbazing over de overeenkomsten tussen Roet en vader Klein tijdens de shoah, terwijl de afloop toch zo verschillend was. De schrijver lijkt een poging te doen zijn eigen ”eeuw van mijn vader” te schrijven.

In zijn inleiding zegt Klein dat hij „maar wat aan gerotzooid” heeft. En dat is voor een deel waar. Het boek heeft een hoog associatief gehalte en als ik mij afvraag wat het mij baat dat ik dit alles weet, moet ik zeggen dat ik alleen wat interessante wetenswaardigheden heb opgepikt en dat ik mijn tijd beter had kunnen besteden.

In het boek legt Klein uit dat een kaddisj niet zozeer een gebed voor de doden is, als wel een loflied op Gods heiligheid; een lofzang op God, waarin de hoop, de verwachting en het vertrouwen in de herrijzenis van de doden in het komende eeuwige leven worden beleden. Een kaddisj is belangrijk om de overledenen te kunnen gedenken. Ik had Roet en de andere overledenen uit dit boek een beter in memoriam gegund.