Boekrecensie

Titel: Koopman in Azië. De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18de eeuw
Auteur: Els M. Jacobs

Uitgeverij: Walburg Pers
Zutphen, 2000
ISBN 90 5730 118 0
Pagina's: 304
Prijs: ƒ 89,50

Recensie door dr. J. E. Korteweg - 20 juni 2001

„Handelscompagnie niet te begrijpen zonder kennis van Azië”

Nieuwe smaak Europa
luidt einde VOC in

Tijdens de promotie van Els Jacobs vergeleek een van de opponenten haar proefschrift met een bonbondoos. Hij doelde daarbij op de grote hoeveelheid beeldmateriaal in het boek ”Koopman in Azië. De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18de eeuw”. Inderdaad verschijnen er weinig proefschriften die zo rijk geïllustreerd zijn en dan ook nog met zulke zeldzame en zorgvuldig bijeen gezochte illustraties.

De vraagtekens van de genoemde opponent bij de functionaliteit van de foto's zijn echter niet geheel onterecht. Plaatjes zijn leuk, maar ze moeten hun doel niet voorbij schieten. Wie nu denkt dat het ruim 300 pagina's tellende proefschrift vooral gekenmerkt wordt door een overvloed aan illustraties, heeft het mis. Een indrukwekkende hoeveelheid tekst geeft het boek haar werkelijke waarde.

Els Jacobs is sinds 1988 coördinator van de jubileumexpositie VOC 1602-2002, een samenwerkingsproject van het Maritiem Museum Rotterdam en het Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam. Verder presenteerde ze een televisieserie over de VOC en schreef ze een aantal boeken over dit onderwerp.

In haar proefschrift belicht Jacobs de Aziatische handel van de VOC in de achttiende eeuw. De Aziatische boekhouding van de Compagnie, die tot nu toe nauwelijks voor VOC-geschiedschrijving is gebruikt, vormt de belangrijkste bron voor haar vijftienjarig onderzoek. De opzet van het boek is een verrassing. In plaats van een chronologische of geografische indeling heeft Els Jacobs een onderscheid aangebracht tussen verschillende soorten handelsproducten.

Winst
Ze gaat ervan uit dat het zonder begrip voor de situatie in Azië onmogelijk is om de VOC te begrijpen. Veel historische onderzoekers besteden haars inziens of te weinig aandacht aan Azië of ze richten zich eenzijdig op het kanongebulder waarmee de VOC in de zeventiende eeuw de Aziatische markt veroverde. De 'lange' achttiende eeuw, waarin de VOC als koopman in Azië fungeerde, is daarom het onderwerp van Jacobs' dissertatie geworden. Hoe meer handelsproducten de revue passeren, hoe duidelijker en vollediger het beeld voor de lezer wordt.

De eerste vijftig pagina's van het boek beslaan de specerijenhandel, om welke reden de Nederlanders hun avontuur in Azië begonnen. Het leverde grote winsten op. De Heren XVII legden grote voorraden (tien keer de jaaromzet!) van diverse specerijsoorten aan. Vanuit de pakhuizen werden deze goederen voor een vaste prijs verkocht. Handelsrisico's als scheepsrampen en misoogsten werden door deze verkooptactiek vrijwel uitgesloten, terwijl een winst van duizenden procenten kon worden gemaakt. Alleen foelie en kaneel waren te kwetsbaar om langdurig op te slaan en moesten jaarlijks worden geveild.

Achtereenvolgens passeren in het boek kruidnagelen van Ambon, kaneel van Ceylon en peper van Jambi, Palembang, Bantam en Malabar de revue. Jacobs bespreekt zowel oogst en bereidingswijze als de situatie ter plaatse en de manieren om de monopoliepositie van de VOC veilig te stellen.

Theehandel
Indiase textiel was in de Indische archipel een prima ruilmiddel voor specerijen. Wel moest de Compagnie in deze handel concurreren met talloze Aziatische kooplieden. De VOC-strategie om in veroverde gebieden in de Indische archipel het alleenrecht op de verkoop op te eisen, werkte echter uitstekend. De compagnie bouwde op deze manier een omvangrijke textielhandel op. De brutowinstmarge was zo'n 70 procent; niet slecht, maar voor VOC-begrippen ook niet indrukwekkend. De handel werd echter niet gestaakt, omdat textiel als ruilmiddel een goedkope vervanger was voor Europees edelmetaal. En passant behandelt Jacobs in het hoofdstuk over textiel ook opium uit Bengalen, koper uit Japan en goud uit Perzië, Padang en Pontianak.

Van groter belang was de Chinese theehandel. Thee raakte vanaf het einde van de zeventiende eeuw in Europa in zwang als genotmiddel. Chinese producten werden in de zeventiende eeuw bij voorkeur met Europees zilver betaald. De concurrentie van de Britten en Portugezen was groot. De VOC kreeg in de achttiende eeuw in deze handel wat meer voet aan de grond door in plaats van zilver peper, vogelnestjes, kamfer, sandelhout en tin uit Indië als ruilmiddel te gebruiken. De tinhandel op Malakka vervijftienvoudigde in de achttiende eeuw.

Java leverde in deze tijd reeds koffie en suiker, maar pas een eeuw later zorgden deze producten voor een schatkistoverschot. Na de Vierde Engelse Oorlog werd de Javaanse koffieteelt namelijk een dwangcultuur en dat was de basis voor de exorbitant hoge winsten van de negentiende eeuw. Met veel aandacht voor de manier waarop Java onder bestuur van de VOC werd gebracht, beschrijft Jacobs de achttiende-eeuwse suiker- en koffiehandel vanuit de Oost.

Balans
In een laatste hoofdstuk maakt Jacobs de balans op. Ze concludeert dat de VOC in Azië gedurende de achttiende eeuw alleen maar stand kon houden omdat ze handelde zoals een echte koopman betaamt. De inheemse bevolking zorgde voor de producten, de VOC had contact met hen via tussenhandelaren of de inheemse elite. Een handelsmonopolie was slechts een van de vele methoden die de VOC gebruikte. Handelsovereenkomsten konden alleen worden gesloten als zowel bevolking, handelaren als bestuurders, tot partners in plaats van vijanden werden. Jacobs stelt dus dat de VOC-macht in de achttiende eeuw veel begrensder was dan de kruitdampen van de eeuw daarvoor doen vermoeden.

Ook in het antwoord op de vraag wat nu eigenlijk tot de ondergang van de VOC heeft geleid, is Jacobs genuanceerder dan veel andere historici. Ze stelt dat de gangbare verklaringen (incompetentie van de directeuren, corruptie, een onvolkomen boekhouding en de gevolgen van de Vierde Engels Oorlog) geen van allen een sluitende oplossing bieden.

Met name de veranderde smaak van het Europese publiek zorgde volgens het proefschrift voor de neergang van de VOC. Koffie, thee en textiel vervingen langzamerhand de vraag naar specerijen en dit veroorzaakte voor de VOC een enorm inkomstenverlies in zowel Europa als Azië. De toenemende concurrentiestrijd die de plaats innam van de monopoliepositie in de specerijenhandel, holde de positie van de VOC steeds meer uit. Daarnaast stelt Jacobs dat het geringe kapitaal en de hoge leningen die moesten worden afgesloten ervoor zorgden dat de VOC op den duur niet meer was opgewassen tegen de eisen van de moderne tijd.

Standaardwerk
Het is dankzij de Aziatische invalshoek dat een zo totaal nieuw licht op de VOC-geschiedenis kan worden geworpen. Het wachten is nu op de historicus die Jacobs' aanbeveling tot onderzoek naar de rol van inheemse conflicten en problemen op de ondergang van de VOC zal opvolgen. Vooralsnog is dit proefschrift echter voor het 'leger van compagnie-historici' en andere belangstellenden een standaardwerk, terwijl het weer eens duidelijk aantoont dat de geschiedenis van de Oost-Indische Compagnie nog lang geen uitgekauwd onderwerp is.