Boekrecensie

Titel: Zo onbeleefd. Japanners in Nederland
Auteur: Harriët Kroon

Uitgeverij: Atlas
Amsterdam, 2001
ISBN 90 340 0135 7
Pagina's: 392 blz.
Prijs: ƒ 49,90

Titel: Geisha
Auteur: Liza Dalby

Uitgeverij: Anthos
Amsterdam, 1999
ISBN 90 414 0560 7
Pagina's: 256 blz.
Prijs: ƒ 25,-.

Titel: De spiegel van de zonnegodin
Auteur: Ian Buruma

Uitgeverij: Atlas
Amsterdam, 2000
ISBN: 90 450 0380 5
Pagina's: 256
Prijs: ƒ 25,-

Recensie door Ab Jansen - 13 juni 2001

Of: wat wij van Japanners (niet) kunnen leren

„De sokken van Nederlanders stinken”

We stinken, zijn onbeleefd en arrogant. Japanners in Nederland hebben nogal wat kritiek op onze manier van leven. Maar wie zijn ze zelf eigenlijk? Met de boeken ”Zo onbeleefd”, ”Geisha” en ”De spiegel van de zonnegodin” in de hand kijken we samen even in de spiegel.

Ik ben. Wij zijn. Er zijn weinig openingszinnen die méér wantrouwen wekken dan deze. Want de stelligheid waarmee mensen over zichzelf uitspraken doen, staat meestal in geen verhouding tot hun onkunde over zichzelf. Het zijn dan ook geen kennisuitspraken maar geloofsbelijdenissen, uitgesproken op momenten dat het loont zich van anderen te onderscheiden. Verbale reinigingsrituelen zijn het – vandaar de populariteit van de ontkennende variant: ik ben zo niet, of: wij doen dat niet. Je hoeft ze niet eens uit te spreken om de inhoud ervan te ervaren. Wie kent niet dat intense moment van geluk wanneer je je even heel expliciet aan de 'goeie kant' weet staan, op het moment dat iemand door de politie van straat wordt geplukt?

Spiegels en grenzen hebben wat dat betreft iets gemeenschappelijks: ze verleiden ertoe ons mooier te maken dan we zijn. Grenzen maken ons tot brave Hendriken zodra we er in morele (iemand wordt opgepakt) of culturele zin tegenaan lopen. Tegenover vreemdelingen hebben we immers ook de neiging onszelf van onze beste kant te laten zien. Het gebeurt maar zelden dat die ander wordt uitgenodigd te beschrijven wat hij nu van ons vindt.

Wij en jullie. Die twee wisselen elkaar wél af in het boek van Harriët Kroon, ”Zo onbeleefd”, waarin ze Japanners die in Nederland wonen aan het woord laat over wat zij nu van Nederlanders vinden. De titel van het boek laat daarover niets te twijfelen over. Maar de inhoud geeft nuanceringen, want zo beleefd zijn de Japanners zelf nu ook weer niet.

Eerst maar iets over die Japanse gemeenschap in Nederland. Die bestaat uit ongeveer 6000 mensen, ze wonen voor het merendeel in de Randstad – ruim de helft woont zelfs in en rond één stad: Amstelveen.

Kroon verdeelt ze in vijf categorieën, en de belangrijkste daarvan zijn de zakenlui, de ”bijinesuman” (naar het Engelse businessman). Bijna tweederde van de Japanners in ons land behoort ertoe. Ze zijn verbonden aan handelshuizen als Mitsui, Nichimen Europe, of kantoren van Canon en Sony, fabrieken (Fuji, Kikkoman, Yakult) en distributiecentra (Mitsubishi, Nissan), die vanuit ons land heel Europa bedienen.

„Oh, wat zijn ze groot”, is vaak het eerste wat Japanners uitroepen wanneer ze het vliegtuig uitstappen en met Nederlanders worden geconfronteerd. Kroon heeft het opgetekend in het hoofdstuk ”Verbazingen, ergernissen en afschuw”. Sommige Japanners reppen zelfs van „mensen als bergen.”

Indrukwekkend is ook de geur die van ons afkomt. „De sokken van Nederlanders stinken”, zegt een Japanse die anoniem wil blijven. „Bij ons moeten ze hun schoenen uitdoen en die sokken van hen ruik je altijd. Bij Japanners is dat nooit.” Die vinden sowieso Nederlands zweet stinken. Kroon voegt er zelf ter verklaring aan toe: „Wij eten zo veel zuivel dat het onze poriën uitkomt. Zelf eten ze geen zuivel, dus dan ruiken ze dat.”

Wat Japanners echt „heel vies” vinden is dat wij Nederlanders in huis met onze schoenen aan lopen. „Daarmee hebben ze op straat, waar hondepoep ligt, gelopen! Dat is voor ons het toppunt van gebrek aan beschaving.”

Ook je neus snuiten in een zakdoek wekt onder Japanners afgrijzen. „Choquerend, vinden wij”, aldus een Japanse. „Een zakdoek is bij ons een heilig ding. Je gebruikt hem om te deppen als je op je hoofd zweet, om tot ziens te zwaaien, bij tranen, of als je op het toilet bent en er is geen handdoekje om je handen te drogen.” En dan de manier waarop wij snuiten: „In Japan mag je het snuiten niet laten horen. (...) Maar Nederlanders snuiten zo ongegeneerd.” En zo gaat het nog een tijdje door: Nederlanders zijn te direct, onbeleefd, afstandelijk, egocentrisch en arrogant.

Maar er klinken ook positieve geluiden over Nederlanders in het boek. Van de schilderes Kay Yoshiya bijvoorbeeld. „Een paar jaar geleden zat ik in Japan in de trein. Een grote man viel en lag met zijn hoofd voorover op de grond. Alsof hij dood was. Iedereen zag het, maar niemand deed iets (...) Dat ik in die trein wél reageerde kwam door de goede invloed van Nederland op mij.”

Nederlanders laten zich in hun oordeel over Japanners ook niet onbetuigd, en dat doen ze natuurlijk vooral in verband met de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. „Ik voelde bij de groenteman een klopje op mijn schouder en keek om”, vertelt Kay Yoshiya (geboren in 1945). „Een oudere vrouw vroeg: Ben jij Japans? Ja, zei ik. Wat vind je van het Japanse optreden in Indonesië? Ik snapte niet wat ze bedoelde, ik was toen nog zo jong en had hierover op school niets geleerd. Ze vertelde dat Japanse soldaten haar uit haar huis in Indonesië hadden verjaagd, dat ze alles was kwijtgeraakt. Ik schrok, schaamde me in die overvolle winkel, en zei spontaan: sorry. De vrouw was verbluft. Toen ze zich had hersteld, zei ze: Nu kan ik alles vergeten en achter me laten.”

Staat in het boek van Kroon de kijk van Japanners op Nederlanders voorop, in dat van Ian Buruma (”De spiegel van de zonnegodin”, een herdruk van een boek uit 1983) komt de visie die Japanners op zichzelf hebben aan de orde. Het gaat vooral over hoe Japanners zichzelf het liefst zien, schrijft Buruma in zijn inleiding. Het is daarom vooral een boek over de collectieve verbeelding die tot uiting komt in films, stripverhalen, toneelstukken en romans.

Obsessie
Wie zijn wij? Wat zijn wij? Dat zijn voor Japanners bepaald geen achterafvraagjes. Zelfdefinitie, zegt Buruma, is in Japan een nationale obsessie geworden. Een belangrijke reden daarvan zijn „de vele culturele stroomversnellingen” die het land de laatste honderd jaar heeft meegemaakt. Eerst moest het China qua ontwikkeling inhalen, toen het Westen, en na de Tweede Wereldoorlog de Verenigde Staten. „Geen wonder dat Japanners af en toe twijfels hebben over hun nationale identiteit.”

Maar ze hébben wel een idee van zichzelf! „Wij Japanners zijn als natte rijst, we klitten aan elkaar in wederzijdse afhankelijkheid, we zijn vriendelijk, teder en zacht.” Maar hoe zit het dan met al dat extreme geweld in de Japanse volkscultuur? vraagt Buruma zich af. Met het ongekend wrede sadisme bijvoorbeeld in films en stripverhalen, waar Japanse mannen zo dol op zijn?

Buruma vindt de verklaring voor dat contrast in het extreme groepsgedrag. „Gewelddadige confrontaties tussen individuen worden vermeden, maar niet vanwege een universele moraal (zoals in het Westen), als wel door een systeem van etiquette. En die is weer gebaseerd op bestaande menselijke relaties: op vreemden is het vaak niet van toepassing.” Buruma geeft als voorbeeld het gedrag van een doorsnee werknemer. „De onderdanige uiterst correcte werknemer stoot in de ondergrondse trein zonder één woord van verontschuldiging een oude dame van haar plaats. Met haar heeft hij niets te maken.”

Daar komt bij dat 'jezelf zijn' in Japan geen deugd is. Je moet meedoen aan het sociale spel, anders word je buitengesloten. Schijn is zodoende een essentieel onderdeel van het bestaan. Japanners hebben daar twee termen voor: ”tatemae”, dat is de façade, het uiterlijk vertoon. En het tegenovergestelde daarvan, dus je (verborgen) persoonlijke mening of gevoelens, dat is ”honne”.

Uitlaatkleppen
Om het onder die verstikkende code van ”tatemae” uit te houden hebben vooral mannen nogal wat uitlaatkleppen. Dronkenschap is er een van. Met je collega's na het werk flink doorzakken is zelfs de traditionele manier om stoom af te blazen, lucht geven aan je ”honne”.

Een andere is het spel: genieten van bloed en doodslag in het theater of de bioscoop in plaats van jezelf af en toe te laten gelden. „Het spel is vaak een rituele manier om taboes te doorbreken die in het maatschappelijk leven heilig zijn.” En dat kan omdat ethiek en moraal enkel in echte sociale relaties van belang zijn. „Respect voor het menselijk leven hoeft niet op het niveau van het spel. Men heeft immers geen maatschappelijke binding met een actrice in een film, laat staan met een personage in een stripverhaal.”

Volgens deze gedachtegang kunnen mensen zelfs worden aangemoedigd om wrede impulsen in hun verbeelding (film, strip) uit te leven, als een middel om de orde te bewaren, aldus Buruma. „Zolang de tatemae van hiërarchie, etiquette en sociaal fatsoen maar wordt opgehouden, mag de gefrustreerde werknemer net zoveel naar plaatjes van gemartelde vrouwen kijken als hij wil.” Fantasiegeweld leidt zo niet tot daadwerkelijk geweld, en maakt als uitlaatklep de samenleving zelfs veiliger.

Waar hebben we die woorden onlangs ook niet gehoord? Rond het optreden van de omstreden Amerikaanse rapper Eminem in het Rotterdamse Ahoy! De teksten van deze onder tieners populaire zanger zitten vol geweld, moord, sadisme en racisme. Oproepen om je ouders te vermoorden en hen in de goot te dumpen zijn bij hem herhaaldelijk te horen, en ze worden door kinderen van tien lekker meegezongen. En wat zeiden de heren kinderpsychologen tegen verontruste moeders? „Fantasie en werkelijkheid kunnen door kinderen goed worden onderscheiden, dus maakt u zich niet ongerust!” Een hele verantwoordelijkheid voor die kinderen! Wij hebben immers al lang niet meer de strakke sociale code die de Japanners nog wel kennen en die helpt de fantasie binnen de perken te houden (bij ons worden de resten van zo'n code al sinds de jaren '60 en '70 gesloopt). En ook Buruma voegt aan zijn analyse toe dat „wat in Japan werkt niet inhoudt dat het elders ook zo zal gaan.”

Maar het kan ook daar fout gaan. Frustraties, schrijft Buruma, kunnen natuurlijk ook het kookpunt bereiken, en ook Japanse gedragsregels bezwijken wel eens. Maar voordat zoiets gebeurt moet er een grote weerstand worden overwonnen en het geweld dat volgt is meestal daarom hysterisch (...). Is dat misschien de achtergrond van de bloedige steekpartijen die zo af en toe in Japan plaatsvinden (onlangs nog in Osaka)?

Geisha's
Tatemae, schijn, dat is iets wat in het uiterlijk van Japanse geisha's met hun 'witgepleisterde' gezichten wel heel tastbaar wordt. Over deze gastvrouwen op feestjes en banketten schreef de Amerikaanse antropoloog Liza Dalby een interessant boek, ”Geisha”.

Om van binnenuit de wereld van de geisha's („de wereld van wilgen en bloemen”, zeggen de Japanners) te leren kennen liet Dalby zichzelf tot geisha scholen, en wel in de geishawijk van Pontocho, in de stad Kyoto. Dat hield in: opgenomen worden in de hechte geishafamilie van vrouwen en meisjes, onder leiding van de ”okasan”, de moeder. Onder haar hoede zijn de overige geisha's zussen van elkaar, waarbij iedereen een oudere zus (onesan) boven zich heeft van wie ze het vak leert.

Geisha betekent letterlijk: artiest. Dat kunstzinnige zit er zeker aan vast. Als gastvrouwen op dure banketten moeten geisha's kunnen converseren, musiceren en zich gedragen op een manier die in Japan met ”iki” wordt aangeduid: met chique bewegingen en handelingen, en met de juiste gevatheid. Het leven van geisha's zit ook buiten de werkuren (die meestal tot diep in de nacht doortikken) boordevol rituelen en gedragscodes.

Mede vanwege de economische malaise –waardoor dure feestjes worden geschrapt– is het aantal geisha's de laatste tijd flink afgenomen. En ook zijn er steeds minder jonge meisjes die zich als leerling-geisha melden.

Daar wordt de Japanse samenleving niet slechter van, want aan het geisha zijn zit ook een andere kant, en die is doorslaggevend bij een uiteindelijke beoordeling van dit 'beroep'. De chique verzorging van mannen is immers niet anders dan een vorm van hoererij, en al die getrouwde mannen zijn ronduit overspelige lieden. Dalby stelt de kwestie ook enkele keren aan de orde: zijn geisha's nu te vergelijken met 'nette' prostituees? Nee! klinkt het dan steeds, maar tegelijkertijd geeft ze zelf ook toe dat de afbakening tussen de twee beroepen altijd „ingewikkeld” is geweest.

Mannen
Qua oorsprong is er in ieder geval wel overeenkomst. De eerste geisha's waren mannen die op feestpartijen in hoerenbuurten de boel vermaakten met praatjes, muziek en dans. Zoiets als onze narren deden in de kastelen en paleizen. Eind achttiende eeuw verschenen de eerste vrouwelijke geisha's –de onna geisha– en al gauw waren er meer vrouwelijke dan mannelijke geisha's. Dalby wijst erop dat, toen in 1957 de legale prostitutie in Japan werd afgeschaft, de geisha's buiten schot bleven. „Een bewijs dat ze geen prostituees zijn.”

Maar zo eenvoudig ligt dat niet. Dat is vorig jaar nog gebleken rond dat andere boek over geisha's, van de hand van Arthur Golden (”Dagboek van een geisha”). Volgens Mineko Iwasaki, die in het boek als hoofdpersoon figureert, schildert Golden „ten onrechte” haar en andere geisha's af als prostituees. „Ik had verwacht dat het een boek zou worden over de kunstuitingen, die geisha's zelf zien als het hart van onze traditie: de klassieke zang en dans, de theeceremonie en ikebana, bloemschikken.” Golden weigert echter op zijn analyse terug te komen.

Wie zijn wij? En: wat vinden anderen van ons? Dat zijn dus ook onder geisha's geen onbekende vragen. Maar belangrijker is de zieke huwelijkscultuur die eronder schuilgaat. Want zoals strips en films de Japanse man helpen de strakke tatemae-code te ontvluchten, zo zijn prostituees en geisha's er om getrouwde mannen op te vangen die hun liefdeloze en kille huwelijksrelatie ontvluchten. Huwelijk, dat is immers een sociale code, tatemae, een formaliteit en dus liefdeloos en trouweloos. Je echte gevoelens –honne– kun je daarbuiten wel kwijt!

Er moet maar gauw eens een boek komen over Nederlanders in Japan, waarin die een boekje opendoen over hun gastheren. De titel wordt wat mij betreft: ”Zo schijnheilig”.