Boekrecensie

Titel: Katern IX. Cultureel jaarboek
Redactie: Bert de Jong en Klaas de Jong Ozn.

Uitgeverij: Mozaïek
Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 9045 5
Pagina's: 96
Prijs: ƒ 29,90

Recensie door G. J. van de Wege - 5 juni 2001

”Katern” zou meer overzicht moeten bieden

„Kunst leert beter, authentieker
en eerlijker zien”

„Bezig zijn met de relatie tussen christendom en kunst”, dat is de functie van het culturele jaarboek ”Katern”, waarvan onlangs de negende aflevering verscheen. Blijkbaar blijft er naast tijdschriften als Liter en Marge genoeg ruimte over voor die bezinning. Mooie bijdragen aan deze Katern bevestigen dat. De ruimte is er dus; het valt echter te betwijfelen of dat een uitgave als deze ook rechtvaardigt.

Klaas de Jong en Bert de Jong tekenden voor de redactie van deze Katernaflevering, die voor het eerst bij Mozaïek verschijnt (vroeger bij Kok). Verder zijn onder andere de auteursorganisatie Schrijverskontakt (op de achterflap ook als Schrijverscontact gespeld) en het Christelijk Cultureel Studiecentrum verantwoordelijk voor de uitgave. De redactie heeft het in de breedte gezocht. Behalve publicaties over literatuur is er ook aandacht voor muziek, beeldende kunst en filosofie.

De aardigste bijdrage is afkomstig van de filosoof Onno Zijlstra. In een bondig betoog stelt hij de relatie tussen woord en beeld en die tussen ethiek en esthetiek aan de orde. Reagerend op Wittgenstein en Kierkegaard komt hij uit bij de stelling dat beelden noch woorden exclusieve wegen zijn, maar dat ze elkaar wederzijds kunnen verrijken. Ook laat hij zien dat het kijken naar kunst op een heel fundamenteel niveau alles met ethiek te maken heeft. Kunstwerken kunnen ons beter, authentieker, eerlijker leren zien, aldus Zijlstra.

Vooropgezette bedoelingen
Na deze subtiele filosofische analyses doen de uitspraken van de in de jaren '80 bekeerde schilder Henk Pietersma wat clichématig aan. Aan Berber Bijma vertelt hij: „De kunstenaar moet de juiste balans zoeken tussen vorm en inhoud. De inhoud moet zich niet teveel opdringen, want dan verlies je de vorm. Anderzijds: als je alleen vorm hebt, is het kunstwerk nietszeggend en oppervlakkig.”

Een andere opmerking van hem lijkt me echter volop relevant. Pietersma vertelt over het falen van vooropgezette bedoelingen in de kunst. Hij moest ooit schilderen rond het thema ”emoties in de psalmen”, maar dat wilde niet. Later zat hij ergens te schilderen, en, vertelt hij: „Ik kreeg bezoek van Franssprekende mongoloïde kinderen. Ik kon hen niet verstaan en zij mij niet, maar we begrepen elkaar. Ik heb toen geschilderd over psalm 107, over de kettingen die verbroken worden. „Wat een emotie heb je daar geschilderd!”, zeiden de anderen later. Maar het was een schilderij vanuit de ervaring, niet vanuit de psalm.” Het besef hiervan kan veel geredetwist over gelovigheid en kunstenaarschap overbodig maken. Als de gelovigheid in een kunstwerk niet uit de ervaring opkomt, dan wordt het maakwerk, dan mislukt het.

De tachtigste verjaardag van Guillaume van der Graft was voor Gerda van de Haar –daartoe uitgenodigd door de redactie– aanleiding tot het schrijven van een essay over zijn dichterschap. In een rustig meanderend stuk demonstreert ze overtuigend de eenheid van zijn oeuvre. Van der Grafts liederen en zijn exegetisch werk, zijn opvattingen over theologie en liturgie – ze blijken alles met elkaar te maken te hebben. Jammer is dat de literaire poëzie van Van der Graft in dit stuk onderbelicht blijft. Hoe verhouden zijn gedichten zich tot de rest van zijn werk? Juist als zijn dichterschap centraal staat verwacht je een antwoord op deze vraag.

Postmodern
Verder in deze Katern: aandacht voor de bloemlezing ”Symbolen en cimbalen”, gedichten en verhalen die helaas slechts zelden het peil van goedbedoelde kontaktschrijverij overstijgen, en een interview van Bert van Weenen met Ronald Westerbeek – het zoveelste, dat bovendien weinig toevoegt aan wat we al wisten. De interviewer slaat trouwens een nogal gek figuur wanneer hij in Westerbeeks proza maar liefst „postmoderne technieken” meent te kunnen signaleren. Het blijkt dan om „perspectiefwisselingen” en „scenische opbouw” te gaan. Dan kun je Dostojevski ook wel postmodern noemen.

Het blijft voor mij de vraag of al deze artikelen ook niet elders gepubliceerd hadden kunnen worden. De specifieke functie van een jaarboek lijkt me eigenlijk vooral te liggen in het bieden van een overzicht van gebeurtenissen en ontwikkelingen in het afgelopen jaar. De enige die daartoe een serieuze poging onderneemt, is redacteur Klaas de Jong. Hij geeft een overzicht van de poëzie die de afgelopen twee jaar in Nederland verscheen. Behalve dat hij dat in nogal wankel proza doet, dat hij een aantal belangrijke bundels mist (van Marjoleine de Vos en Anton Ent, bijvoorbeeld) en wel erg weinig lijnen door al die poëzie trekt, maakt zijn stuk mij als buitenstaander wel benieuwd naar wat er de afgelopen jaren in de beeldende kunst en in de (kerk)muziek is gebeurd. Maar daarover biedt deze Katern geen informatie.