Boekrecensie

Titel: Naar eer en geweten. Gewone Nederlanders in een ongewone tijd, 1940-1945
Auteurs: Gerie de Jong, René Kok en Erik Somers

Uitgeverij: Waanders
Zwolle, 2001
ISBN 90 400 9530 2
Pagina's: 221
Prijs: ƒ 39,50 (na 1 juli ƒ45,-)

Recensie door G. Ligtenberg - 2 mei 2001

Boek laat zien welke keuzen mensen maken in moeilijke tijden

Het menselijke gezicht
van de oorlog

Nederland is bezet. De 9-jarige Rex Rutgers sluit zich aan bij de Nationale Jeugdstorm, de jongerenorganisatie van de NSB. De 22-jarige Leida Wikkerink uit Aalten brengt bijna dagelijks onderduikers onder dak. De 20-jarige Jan Montyn meldt zich aan bij de Duitse marine. De 25-jarige NS'er Henk van Tiel rijdt een treinlading met Joden naar de Duitse grens. Gewone Nederlanders die allemaal een keuze maken in een ongewone tijd. Of hébben ze geen keus? In het boek ”Naar eer en geweten” vertellen twaalf Nederlanders openhartig over hun houding tijdens de Tweede Wereldoorlog.

In 1995 zond de AVRO, precies vijftig jaar na de bevrijding, een programma uit waarin verschillende Nederlanders vertelden over de dilemma's waarvoor ze tijdens de oorlog kwamen te staan. In het boek ”Naar eer en geweten” zijn de verhalen verder uitgewerkt en in hun historische context geplaatst. Het resultaat is een aangrijpend document waarin „de menselijke maat in tijden van oorlog” voor het voetlicht wordt gebracht.

De verhalen van de twaalf geïnterviewde personen worden uitgesplitst in tien thema's die de belangrijkste aspecten van het leven in bezet gebied bestrijken: de eerste maanden, ontwakend verzet en de illegale pers, de NSB, de Jodenvervolging, cultuur, amusement en ontspanning, onderduiken, Nederland staakt, voor Führer, Volk en Vaderland, doorwerken en gedwongen arbeid, Duitse terreur en gewapend verzet.

”Naar eer en geweten” gaat over gewone Nederlanders. Zij kwamen voor situaties te staan waarin –gewild of ongewild– een duidelijke keuze gemaakt moest worden: voor of tegen de Duitsers. Deze mensen zijn natuurlijk niet willekeurig gekozen. Zonder uitzondering hebben ze een opmerkelijk verhaal te vertellen. Dat kan de werkelijkheid vertekenen. Duizenden mensen zijn de oorlog goed doorgekomen door te doen alsof hun neus bloedde. Daarom is het goed dat het boek begint met de bijdrage van Trude Janssen van den Doornmalen.

Niet laf
Trude werkte tijdens de oorlog in een confectiebedrijf, waar ook wel eens Duitse uniformen werden gemaakt. „In die tijd hebben we het vertrek van de Joden uit ons bedrijf gewoon laten passeren”, vertelt ze. „We kwamen niet voor ze op. Waarom niet? Politiek en maatschappelijk wisten we niet veel. Wat hadden we kunnen doen?” Trude heeft ook nooit overwogen uit protest ontslag te nemen. „Mijn moeder had me zien aankomen. Het geld hadden we veel te hard nodig.”

Het verhaal van Trude staat model voor de houding van het gros van de Nederlanders. Een beperkter deel speelde –in positieve of negatieve zin– een actievere rol. Rex Rutgers kwam uit een NSB-gezin en kreeg de nazi-ideologie met de paplepel ingegoten. Tot na de Bevrijding geloofde hij heilig in de politiek van Hitler. „In 1944 leden de Duitsers zware verliezen, maar ik twijfelde niet aan hun eindoverwinning. In augustus van dat jaar werd ik geselecteerd voor de Reichsschule in Valkenburg. Een elite-opleiding voor de hogere SS-kaders. Moet je je voorstellen. Een week lang werden 400 jongens getest van hier tot ginder. De twaalf besten mochten blijven. Daar zat ik bij.”

In 1995 keek hij terug op die duistere periode: „In de oorlogsjaren heb ik nooit getwijfeld aan het fascistische systeem. Later heb ik me dat zo vaak afgevraagd, maar ik kan me geen moment van twijfel herinneren. Ik kan me ook niemand herinneren die me kritisch ondervroeg over wat ik aan het doen was. Ik vraag me trouwens af of ik daarnaar had willen luisteren.”

Pas toen de Engelsen hem foto's lieten zien uit kamp Bergen-Belsen stortte de wereld van Rex in. „Van het ene op het andere moment bleek het mooiste, waar ik mijn leven voor had willen geven, het slechtste te zijn. Mijn normen en waarden gingen over zijn kop. Ik kon het niet verdragen. Tientallen jaren heb ik als een zombie rondgelopen.” Hij is er nooit overheen gekomen. Vorig jaar beroofde hij zich van het leven.

Geert de Jong (1926) raakte via zijn zwager juist betrokken bij het verzet. Als knaap van 15, 16 jaar knapte hij levensgevaarlijke klussen op. „Spanning en avontuur waren in het begin de redenen om mee te doen. Op die leeftijd dingen doen die normaal verboden zijn. Daar zeg je toch geen nee tegen?” De oorlog maakte Geert radicaler. Over de executie van een verrader vertelt hij: „Na de moord waren we wel een beetje ontsteld. Maar ik kan me niet herinneren dat ik die nacht slechter heb geslapen dan gewoonlijk. We waren toch ook opgelucht dat die vent dood was. Hij kon geen kwaad meer doen. Het liefst had ik hem zelf omgelegd, maar mijn zwager vond me te jong.”

Avontuur
Eenzelfde zucht naar avontuur en spanning hield Jan Montyn in zijn greep. Ook de behoefte om aan de „benauwde sfeer thuis” (Jan groeide op in een orthodox-gereformeerd gezin) en de „stupide, gesloten gemeenschap” van Oudewater te ontsnappen, speelde mee. Hij koos voor de Jeugdstorm van de NSB en meldde zich later in de oorlog aan bij de Duitse Kriegsmarine. Ten slotte kwam hij als frontsoldaat in Rusland terecht. In 1945 werd hij in Duitsland krijgsgevangen gemaakt, aan de Elbe.

Jan Montyn neemt het zichzelf kwalijk dat hij niet heeft geweten wat zich in werkelijkheid afspeelde. „Dat ik niet heb uitgezocht wat er in die oorlog aan de hand was. Ik neem het ook de mensen kwalijk die zeggen dat ze het wel wisten. Waarom hebben ze het niet van de daken geschreeuwd?”

”Naar eer en geweten” geeft een onthutsend en indringend beeld van de manier waarop verschillende mensen de oorlogsjaren doorbrachten. De waarde van het boek wordt voor een belangrijk deel bepaald door de oprechtheid waarmee de geïnterviewden hun verhaal vertellen. Het zijn geen heldenverhalen geworden; ook geen pogingen om het eigen straatje schoon te vegen. De betrokkenen proberen kennelijk hun motieven en gevoelens uit die tijd zo zuiver mogelijk onder woorden te brengen. Voorzover dat na vijftig jaar natuurlijk nog mogelijk is. In ieder geval zijn de gesprekken nog net op tijd gehouden; een aantal geïnterviewden is inmiddels overleden.

Rake schets
Aan de interviews gaat steeds een artikel vooraf dat het verhaal in zijn context plaatst. Deze bijdragen munten stuk voor stuk uit in helderheid, evenwichtigheid én leesbaarheid. René Kok en Erik Somers zijn verbonden aan het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie en dat is te merken. In enkele bladzijden weten zij een rake schets te geven van de verschillende thema's zonder dat daarbij de nuances verloren gaan. Zorgvuldig zijn eenzijdige conclusies vermeden.

De schrijvers hebben de resultaten van (recent) wetenschappelijk onderzoek verdisconteerd. Soms blijkt dat uit een enkel zinnetje. Bijvoorbeeld: „Mede door transportmoeilijkheden stokte de voedseltoevoer naar de grote steden.” De Utrechtse historicus dr. Gerard Trienekens toonde een aantal jaren geleden in zijn dissertatie aan dat de hongerwinter niet in de eerste plaats voortkwam uit een tekort aan voedsel in Nederland, maar uit een gebrek aan transportmogelijkheden. De schrijvers hebben zich ook niet laten verleiden tot het leggen van een rechtstreeks verband tussen de aanhang van de NSB en die van de SGP, zoals anderen dat wel hebben gedaan.

Aandacht is er heel nadrukkelijk ook voor de geestelijke achtergrond van de mensen uit die tijd: „Bijkomend probleem was dat veel illegalen van gereformeerde afkomst –en dat waren er veel– geleerd hadden dat liegen verboden was. Zij gaven eerlijk antwoord op de vragen van de Duitse ondervragers met alle gevolgen van dien. Nog in 1942 reisde een medewerkster van Vrij Nederland naar de gezaghebbende Zwitserse theoloog Karl Barth om de uitspraak los te krijgen dat een leugen voor de goede zaak geoorloofd was. Zijn 'vrijbrief' werd direct in de illegale bladen gepubliceerd.”

Gehoorzamen
Opmerkelijk is dat de oproep om de bezetter als overheid te gehoorzamen niet alleen in orthodox-gereformeerde kring werd gehoord. Jan Montyn haalt inderdaad aan hoe zijn vader –ouderling van de Gereformeerde Gemeenten– van de kansel verkondigde dat de kerkmensen het over hen gestelde gezag moesten gehoorzamen. „Dus ook de Duitsers. Dat was bonje. Jongens op straat riepen dat mijn vader een NSB'er was. Ik werd lijfelijk bedreigd, in mekaar geslagen.” Maar of de oproep van vader Montyn (en in zijn woorden horen we de stem van ds. Kersten doorklinken) nu zo veel verschilde van wat bijvoorbeeld de Haagsche Courant na de capitulatie schreef? Een citaat: „Op ons allen rust nu een zeer belangrijke plicht. De plicht nl. om met volkomen loyaliteit mede te werken tot het behoud van rust en orde in het bezette gebied (...). Dat wil zeggen, dat men zich allereerst loyaal heeft te onderwerpen aan het gezag, dat thans boven ons is gesteld door de uitslag van den strijd.”

De samenstellers van ”Naar eer en geweten” hebben een formule gevonden die de oorlog een menselijk gezicht geeft én aandacht schenkt aan het grotere historische verband. De vele foto's ondersteunen de tekst van het boek op een doeltreffende wijze. Een knap stukje werk waarvoor de schrijvers veel lof toekomt. Een enkele misplaatste opmerking van een geïnterviewde werpt een smetje op deze zeer waardevolle bijdrage aan de Nederlandse geschiedschrijving.