Boekrecensie

Titel: In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw van Gerrit Jan Mulder tot Jan Heemskerk Azn
Auteur: Ronald van Raak

Uitgeverij: Wereldbibliotheek
Amsterdam, 2001
ISBN 90 284 1910 1
Pagina's: 269
Prijs: ƒ 59,90

Recensie door dr. E. H. Kossmann - 18 april 2001

Van Raak analyseert idealen van 19e-eeuwse stroming

Conservatisme of conservatisme

Conservatisme is in. In de Nederlandse pers wordt al maanden een levendige, antipaarse discussie over ethiek gevoerd. De jonge Edmund Burke Stichting houdt zich volop bezig met conservatieve meningsvorming. Precies nu verschijnt Ronald van Raaks proefschrift ”In naam van het volmaakte” over negentiende-eeuws conservatisme in Nederland op de markt. Maar hoe conservatief zijn van Raaks conservatieven eigenlijk?

Net als het woord liberaal begon ook conservatief in een of andere vorm pas in de vroege negentiende eeuw gebruikt te worden ter aanduiding van politieke opvattingen. Sindsdien is er heel veel over gedebatteerd. Conservatisme was blijkbaar een nuttig woord dat de behoefte bevredigde van de westerse maatschappij na de Franse Revolutie om politieke standpunten te baseren op permanente gedachtesystemen, ook al waren die standpunten zelf, zoals iedereen kon zien, afhankelijk van snel en sterk wisselende omstandigheden. Wat is er niet afgefilosofeerd over het wezen van het conservatisme! En hoeveel, vaak tegenstrijdige, hypotheses zijn daar niet over verdedigd!

In Nederland is kortgeleden opeens weer zo'n discussie over het conservatisme op gang gekomen. Deze toont interessante vormen. Laten wij drie ervan even bezien.

Outsider
Dat is ten eerste het feit dat de woorden conservatief en conservatisme in dit debat op een betrekkelijk objectieve, neutrale manier worden gebruikt, ja, zelfs in duidelijk positieve zin. In de Nederlandse geschiedenis is dat (anders dan in de Engelse, Franse en Duitse) nauwelijks het geval geweest. Meestal had het woord een negatieve klank.

Ook de christelijke politieke partijen die zich in de negentiende eeuw begonnen te vormen, vermeden het woord dat zij associeerden met de behoudzucht van de hogere burgerij waartegen zij, de representanten van het volk achter de censuskiezers en de kleine luiden, zich verzetten. Abraham Kuypers inzichten over de noodzaak van een sociale politiek en over de hervorming van het kiesrecht werden als anticonservatief beschouwd, hoewel zij in de ons omringende landen heel goed ook op het repertoire van de zich conservatief noemende partijen konden verschijnen.

In de jaren 1960 en 1970 vlamde de traditionele afkeer van het conservatisme in Nederland, vooral ook in christelijke partijen, hoog op. Wie niet nadrukkelijk verkondigde progressief te zijn werd al gauw als een verdachte, conservatieve outsider in de hoek gezet. Hoe anders is het nu! Het conservatisme wordt niet alleen serieus genomen, soms lijkt het zelfs een modieuze trend te worden.

Vluchtigheid
Het tweede merkwaardige aspect van de huidige discussie is dat zij eigenlijk meer over waarden en normen, dus over ethica, gaat dan over politiek. Al zijn de ethica en de politica van oudsher nauw verbonden disciplines, de mate waarin de politiek nu in de zedenleer opgaat, is toch wel uitzonderlijk. Het object van principiële politieke discussie is macht, machtsvorming, machtsuitoefening, staatsinrichting, partijindeling en dergelijke zaken en het is denkbaar dat daarvoor ook nu conservatieve standpunten geformuleerd zouden kunnen worden.

Dat gebeurt echter weinig of niet. Het debat gaat primair over de toelaatbaarheid van euthanasie, abortus, homoseksuele praktijk, de waarde van huwelijk en gezin, kwesties die pas politieke betekenis krijgen wanneer er wetgeving over wordt geïnitieerd of gewijzigd. Het tegendeel van conservatief is op dit terrein overigens niet zozeer progressief als wel liberaal, want bij een progressieve zedenleer kan men zich niets voorstellen.

Ten slotte, ten derde: van een discussie over conservatisme zou men, als naïef toeschouwer, verwachten dat zij oog heeft voor het verleden en dus ook voor de vele oudere studies over dit fenomeen. Dat gebeurt slechts zelden. Het is alsof de debaters hun opvattingen geheel op eigen kracht vormen en verwoorden, in een gesprek met uitsluitend tijdgenoten en vooral in de pers. Dat verhoogt de levendigheid maar accentueert ook de vluchtigheid van het debat.

Van tafel
Ronald van Raak, die in december 2000 aan de Universiteit van Amsterdam de dissertatie verdedigde waarvan nu het handelsexemplaar verschenen is, treft het dat hij met zijn boek op de markt komt nu Nederlandse publicisten zo ijverig over conservatisme aan het schrijven zijn. Het gaat immers over Nederlands conservatisme in de negentiende eeuw. Kenmerkt zijn werk zich ook door de drie zojuist genoemde aspecten van de krantendiscussie?

Wat het neutrale gebruik van het woord betreft zeer zeker. Hoewel Van Raak zelf een actieve aanhanger van de Socialistische Partij is, schrijft hij onberispelijk fair en zakelijk over het object van zijn studie. Wat de concentratie op de ethica betreft, zeker niet. Het gaat in zijn boek over politieke idealen en actie. Maar wat het derde aspect betreft is hij geheel in stijl: hoewel hij wel van de oudere studies kennis heeft genomen, doet hij er niet veel anders mee dan ze na een haastige en soms onjuiste samenvatting van tafel vegen.

Dit is een interessant en nuttig boek. Van Raak presenteert aanvullingen van belang op het natuurlijk al vaker vertelde verhaal over de opkomst en teloorgang van een groep antiliberale politici die tussen 1848 en 1868 de ontwikkeling van de staat naar een zuiver parlementair stelsel trachtte tegen te houden.

In 1853 hadden zij enig succes. De antiliberale Aprilbeweging, gericht tegen het op de grondwet van 1848 gebaseerde besluit van het eerste ministerie-Thorbecke om niets te ondernemen tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie, werd door deze groep opgezet en vond steun bij koning Willem III. Thorbecke trad af. De door hem in zijn regeringsperiode (1849-1853) tot stand gebrachte reorganisatie van de Nederlandse staat, inclusief de aanvaarding van de bisschoppen, bleef echter bewaard. Een min of meer door Van Raaks conservatieven gevormd kabinet (1856-1858) werd een mislukking. De tussen 1866 en 1868 door conservatieven gevoerde strijd tegen het overwicht van het parlement werd door hen verloren, voorgoed. Het conservatisme was verslagen.

Afkeer
Van Raak probeert dit conservatisme met grotere precisie te beschrijven dan tot nu toe gedaan werd. Hij analyseert de filosofie en de idealen van de conservatieven en zoekt vervolgens naar de wijze waarop zij daarvoor aanhang probeerden te vinden. Vooral dit laatste onderzoek heeft mooie resultaten opgeleverd. Van Raak is netwerken van in de politiek geïnteresseerde conservatieven op het spoor gekomen die erin slaagden mensen van hun richting in de Tweede Kamer te krijgen.

Van een conservatieve partij was natuurlijk geen sprake, zeker in het begin niet, toen deze mensen juist werden gedreven door afkeer van de huns inziens vulgaire publieke discussie over politiek en door de hoop dat zij op grond van hun persoonlijk gezag en inzicht de koning ertoe konden brengen hun politieke idealen te verwerkelijken.

Na het debacle van het conservatieve kabinet van 1856 tot 1858 zochten zij de publieke discussie op en verdedigden zij in pamfletten en in de pers hun standpunten. Het werkte niet goed. Toen na de oprichting van de Antirevolutionaire Partij in 1879 de partijvorming in Nederland langzaam op gang kwam, ontstond er dan ook geen conservatieve partij van betekenis.

Ouderwetse babbelaar
Naast zijn belangwekkende aanvullingen op de concrete parlementaire geschiedenis verdiept Van Raak zich in de gedachtewereld van zijn personages. De hoofdfiguur is G. J. Mulder (1802-1880), hoogleraar scheikunde te Utrecht, een actief maar grillig man met een grote reputatie in zijn vak. Van Raak laat zien hoe deze op basis van de filosofie van zijn Utrechtse leermeesters, vooral de door Thorbecke als een ouderwetse babbelaar verachte wijsgeer Ph. W. van Heusde, een visie op mens en maatschappij ontwikkelde die politieke implicaties had.

Van Heusde stond wantrouwig tegenover Kant en vijandig tegenover de hegeliaanse en romantische Duitse filosofie van na Kant. Hij leerde Mulder dat de mens een wezen is tot zedelijke en intellectuele volmaaktheid voorbestemd en als medeschepper naast God dus in staat en verplicht deze met alle inspanning na te streven. De politiek diende volgens Mulder dit doel. Zij moest door de beste individuen worden geleid en de meest capabelen tot ontplooiing brengen. Een zuiver parlementair systeem met zijn vulgaire discussies en partijstrijd was daar geheel ongeschikt voor. Slechts een monarch, door de bekwaamsten uit het volk, door een zeer kleine intellectuele en morele elite geadviseerd, zou zo'n ideaal kunnen verwezenlijken.

Scherpslijperij
Nu weet Van Raak heel goed dat lang niet alle medestanders van Mulder deze ideeën deelden, maar toch ziet hij er de kern van het Nederlandse conservatisme uit het midden van de negentiende eeuw in en ordent hij de ideologische tweespalt in de politiek van toen als een strijd tussen het constitutionalisme van de thorbeckianen en het humanistisch conservatisme van Mulders aanhangers.

Deze voorstelling van zaken schept moeilijkheden. De mannen die Mulder in het begin steunden waren eigenzinnige heren met eigen principes en agenda's en niet noodzakelijkerwijs adepten van Van Heusde. Belangrijker is echter dat de tegenstelling tussen constitutionalisme en humanistisch conservatisme onduidelijk is. Constitutionalisme is volgens Van Raak het streven om de grotendeels door Thorbecke ontworpen grondwet van 1848 zo volledig en radicaal mogelijk tot uitvoering te brengen. Die grondwet zelf is uiteraard de uitdrukking van een bepaalde staatsopvatting. Het humanisme van Mulder is dat niet. En er is geen reden om te menen dat een christelijke humanist die zedelijke en intellectuele vervolmaking voorstond per definitie tegen de grondwet van 1848 was gekant.

Wie, verontrust door deze twijfel, nagaat wat de individuen die in dit boek als door het gedachtegoed van Van Heusde en Mulder geïnspireerde conservatieven beschreven worden met elkaar gemeen hebben, vindt eigenlijk slechts één ding: hun monarchisme en hun afkeer van het debat in de Tweede Kamer. Zij vrezen politieke discussie, verlangen naar eenheid, vastheid en besluitvaardigheid.

Wat heeft het vaderland aan de juridische scherpslijperij van al die meesters in de rechten die de Kamer bevolken? Mulder en enkele van zijn bevriende volgelingen (A. Vrolik, G. Simons) waren mannen van de exacte wetenschappen. Maar dit was het wel. Dit monarchisme was een mager beginsel. Het Nederlandse koningschap had nog geen wortel in de traditie. Koning Willem III was een grillige man die zich ook door deze monarchisten nauwelijks liet sturen.

In de praktijk van de politiek hebben de conservatieven in deze periode geen samenhangend inzicht geformuleerd over de grote kwesties van toen. Er was geen conservatieve onderwijspolitiek, geen visie op de toekomst van de maatschappij en de economie en zelfs geen theorie over de principes van het staatsrecht.

Zuiver
In zijn inleidende beschouwingen schuift Van Raak de vele pogingen om het Europese conservatisme in algemene zin nader te omschrijven als irrelevant terzijde, want zijn conservatieven verkondigden andersoortige ideeën. Men zou ook kunnen zeggen: indien dat zo is, dan zijn ze dus eigenlijk geen conservatieven. Wanneer ik in ons land naar negentiende-eeuws conservatisme op zoek zou moeten gaan dan zou ik in de ideeën, de politiek en de geschriften van Groen of Kuyper of –om eens een heel andere figuur aan te halen– Quack (de beroemde auteur van het zesdelige ”De Socialisten”) gaan bladeren. Daar is meer zuiver conservatief gedachtegoed te vinden dan in Van Raaks belangwekkende en stimulerende studie.