Boekrecensie

Titel: Grijs Verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog
Auteur: Chris van der Heijden

Uitgeverij: Contact
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 90 254 9694 6
Pagina's: 470
Prijs: ƒ 49,90

Recensie door mw. dr. C. C. van den Haspel - 11 april 2001

Van der Heijden wil af van zwartwitidee over '40-'45

Grijs, grijzer, grijst

Eerst was er de oorlog. Toen was er het verhaal over de oorlog. En nu leven we met de mythe over de oorlog. Volgens de historicus-journalist Chris van der Heijden, auteur van ”Grijs Verleden”, is dat een betreurenswaardige ontwikkeling. De mythe ontneemt ons een evenwichtige kijk op wat er in de jaren '40-'45 werkelijk gebeurde.

Een mythe is een vertelling over gebeurtenissen, waarbij het geen bezwaar is dat de feiten in een samenhang worden gezet die niet altijd klopt; het gaat om de strekking van de vertelling. In zijn boek ”Grijs Verleden” beschouwt Chris van der Heijden niemand minder dan professor dr. Loe de Jong als de ontwerper van de mythe over de bezettingsjaren.

De Jong zou nooit losgekomen zijn van het beeld dat hij zich in Londen, waar hij voor Radio Oranje werkte, van de toestanden in bezet Nederland had gevormd. Dit Londense perspectief bleef De Jongs blik bepalen toen hij zoveel jaar later, van 1969 tot 1988, zijn hoofdwerk, ”Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog”, publiceerde. Voor de vraag of De Jong zich bij het schrijven van zijn 16.000 pagina's in twintig jaar, acht maanden en twintig dagen iets heeft aangetrokken van de kritiek die zijn werk ook ontmoette, heeft Van der Heijden geen oog. Dat behoeft ook niet. ”Grijs Verleden” is duidelijk een journalistiek werk, ondanks het meestal zorgvuldige notenapparaat en een uitgebreide literatuurlijst.

Beul
Als journalist heeft Van der Heijden heel wat vrijheid. Natuurlijk is ook hij verplicht de feiten waarheidsgetrouw weer te geven, maar in de interpretatie van de feiten heeft hij meer ruimte dan een wetenschapper. Zo zit hij niet vast aan een van de hoofddogma's uit de geschiedwetenschap: geen levensbeschouwelijk gekleurde interpretatie. Dat wil zeggen: bij de beschrijving en beoordeling van het verleden mag de levensvisie van de auteur geen rol spelen.

Als Van der Heijden toekomt aan de vraag die momenteel menig historicus bezighoudt –de vraag hoe het komt dat er verhoudingsgewijze zo veel Nederlandse Joden zijn weggevoerd– maakt hij van zijn journalistieke vrijheid royaal gebruik. Van der Heijden noemt slechts die factoren uit het door wetenschappers gehanteerde rijtje die hem passen en vult de overblijvende leemte op met de levensbeschouwelijke verklaring die de Joodse schrijver Abel Herzberg gaf: in ieder mens schuilt een beul; wij moeten ervoor zorgen dat de beul in onszelf en in anderen niet wakker wordt.

Zwart-wit
De Loe de Jong-mythe waar Van der Heijden zo'n hekel aan heeft, verloopt als volgt. In het eerste jaar van de bezetting waren de Nederlanders verbijsterd door de Duitse overrompeling. Maar dat bleef niet lang. Bij de Februaristaking in 1941 begonnen de uitersten zich al af te tekenen. Aan de ene kant stond het verzet en aan de andere kant stonden de Duitsers en de NSB'ers. Daartussen bewoog zich de massa van het Nederlandse volk. Het zwartwitschema van de mythe is duidelijk. De Witten, het verzet, werden een steeds sterkere pool. Weliswaar sloot niet iedere Nederlander zich bij het georganiseerde verzet aan, maar de oppositie kon wel rekenen op een groeiend aantal hulpvaardige sympathisanten. De NSB'ers en hun helpers bleven volharden in hun verdwazing.

Echter, het zwartwitschema onderging in de publieke opinie al snel een transformatie in morele zin. De Witten werden de Goeden en de NSB'ers waren de Fouten, om van de Duitsers maar te zwijgen. Het beeld dat Loe de Jong van de oorlog schetste, het beeld van de good guys en de bad guys, is dan ook onder de naam ”goed-foutschema” de geschiedenis ingegaan.

Tegenover deze mythe stelt Van der Heijden het verhaal dat volgens hem vlak na de oorlog leefde, maar verdrongen werd door het goed-foutschema. Vooral aan de hand van drie onderwerpen, de houding van de doorsnee Nederlander tijdens de bezetting, de Jodenvervolging en het verzet, ontvouwt de schrijver zijn these. De grote massa van de Nederlanders had tijdens de jaren 1940-1945 maar één doel: overleven. Men paste zich aan, uit angst, naïviteit, realisme of plichtsbesef. Ook de meeste bestuurders en ambtenaren toonden zich inschikkelijk. Anders gezegd: de meeste Nederlanders bewogen zich in de jaren 1940-1945 binnen de grijstinten van de meegaandheid. Er was geen heldendom op grote schaal, er was geen drama voor de meeste Nederlanders, maar aangepaste alledaagsheid.

Grijstinten
Natuurlijk sluiten deze grijstinten niet uit dat een enkeling spannende, gevaarlijke of angstige momenten kon beleven. Zij sluiten ook niet uit dat de enkeling voor de gewetensvraag kon komen te staan waar zijn aanpassing moest ophouden. De grijstinten laten echter duidelijk zien hoe goed en fout door elkaar heen liepen. Iemand kon door toeval goed zijn en het volgende moment door toeval fout.

Dezelfde grijsheid speelde de Joden parten. Zij waren natuurlijk slachtoffer van de Duitse uitroeiingspolitiek, maar ook van de Nederlandse burgerlijke cultuur waar zij zelf deel van uitmaakten. Ook zij geloofden in het begin van de bezettingstijd dat men via redelijk overleg en via een systeem van vrijstellingen (de Joodse Raad) tot een oplossing kon komen. De Joden die zich aan het gezag onttrokken en probeerden onder te duiken, stuitten vaak –niet altijd– op onwil, verraad of benepen bejegening. Er zij opgemerkt dat desondanks ongeveer 8000 Joden via onderduiking de oorlog overleefden.

Ook het verzet 'vergrijst' onder de handen van Van der Heijden. In vergelijking met Frankrijk en België waren er in Nederland heel wat minder verzetsstrijders, kwam het verzet verhoudingsgewijs laat op gang en viel ongeveer 95 procent van de wapens die vanuit Engeland in Nederland gedropt werden in Duitse handen. De strekking van Van der Heijdens verhaal is duidelijk: de bezettingsjaren waren niet goed of fout, niet zwart of wit, maar overwegend grijs.

Nuance
Overigens is Van der Heijden niet de eerste die pleit voor een genuanceerder beeld van de bezettingsjaren. De hoogleraren J. Bank en J. C. H. Blom waren daar in 1983 al mee begonnen. Sinds hun pleidooi voor meer grijs zijn er diverse studies verschenen –bijvoorbeeld van Trienekens, Wichert ten Have en Meershoek– die het beeld dat De Jong van de oorlog gaf bestreden of minstens relativeerden. Deze ontwikkeling in de wetenschap plaatst Van der Heijden voor de vraag waarom het goed-foutschema buiten de wetenschap zo'n lang leven beschoren is.

Ter verklaring reikt hij enige argumenten aan. Zo noemt hij de suggestieve schrijfstijl van Loe de Jong en de rebellerige mentaliteit van velen uit de jaren zestig, die het verzet verheerlijkten als een stormloop tegen autoriteiten, iets wat ze zelf ook deden. Hij verwijst verder naar het Eichmann-proces en naar de invloed van sommige films die afkomstig zijn uit Hollywood en die, zoals dat daar gebruikelijk is, gekenmerkt worden door een simpel good guys and bad guys-schema.

Maar wezenlijk voor de taaiheid waarmee het goed-foutschema zich buiten de wetenschap handhaaft, is volgens Van der Heijden een wereldbeeld. De mythe van goed en fout steunt op een haast manicheïsche kijk op het bestaan: het menselijk leven speelt zich af in tegenstellingen, dag en nacht, duivels en engelen, kapitalisten en verworpenen der aarde, goeden en fouten. Wie zo denkt is voor grijstinten niet ontvankelijk.

De dichter-historicus J. W. Schulte Nordholt heeft eens opgemerkt dat een land niet kan bestaan zonder een nationale mythe; deze werkt als bindmiddel. Zou het goed-foutschema Nederlands nationale mythe zijn? Kan een samenleving bij nader inzien ook van mythe veranderen? Wie dat wil weten, moet goed luisteren naar de officiële sprekers op de avond van 4 mei.

Abel Herzberg
Blijkens de inleiding heeft Van der Heijden grote waardering voor het denken van Abel Herzberg, de Joodse schrijver die bij alle secularisatie zijn gehele leven lang niet loskwam van de Aäronitische zegen, die zijn grootvader hem gaf (Numeri 6:24). Van der Heijden bewondert Herzberg, omdat Herzberg zijn eigen kijk op de oorlog behield en niet mee ging in het goed-foutschema.

Uit het denken van Herzberg herhaalt Van der Heijden steeds drie elementen: de eerder genoemde beul-in-iedere-mensgedachte, de bewering dat achteraf alles er veel simpeler uitziet dan op het moment zelf en de opvatting dat de geschiedenis een serie varianten is op het onveranderlijke. Daarmee wordt de holocaust als uniek verschijnsel gerelativeerd. Er zijn immers in de geschiedenis herhaaldelijk gruwelijke massamoorden geweest op Joden en anderen. Deze visie past Van der Heijden uitstekend. Het geeft hem de gelegenheid om ook de massaslachtingen op de Balkan en in Rwanda in zijn geschiedbeeld te integreren. Volgens Van der Heijden is het altijd al droefenis geweest op aarde; de moord op de Joden was daarin een van de dieptepunten.

Maar Abel Herzberg had meer te vertellen dan deze wat al te eenzijdige mensopvatting en dit cyclische geschiedbeeld. Hij heeft het ook over mensenliefde als een autonome norm. En in zijn prachtige verhaal over Labi snijdt Abel Herzberg de vraag aan waarom Adolf Hitler de Joden gehaat heeft. Het antwoord is: om een zin. De Joden hebben de eerste zin uit de menselijke beschaving geformuleerd: „De erkenning dat er iets is dat mag, en iets dat niet mag.” En niet minder indrukwekkend is het verhaal over de kamprechtspraak dat eindigt met de grote onzichtbare Rechter, die sprak: „Ik heb ze vergeven. Volgende zaak.”

Wie op de avond van 4 mei genoeg heeft van de officiële sprekers met hun nationale mythe kan de gewenste relativering bij Van der Heijden halen. Maar voor wijsheid moet hij ergens anders zijn – bijvoorbeeld bij Abel Herzberg, de wijze die voorbij ging.