Boekrecensie

Titel: Wie luidt de doodsklok over de Arabieren?
Auteur: Marcel Kurpershoek

Uitgeverij: Meulenhoff
Amsterdam, 2001
ISBN 90 290 6944 9
Pagina's: 191
Prijs: ƒ 34,50

Recensie door mr. R. A. C. Donk - 21 maart 2001

Tragikomische kijk op Arabische wereld

Vrouwen en islam, de legende van Lawrence of Arabia en veldwerk in de woestijn. Het nieuwste boek van Marcel Kurpershoek vormt een veelkleurige weerslag van meer dan twintig jaar intensieve betrokkenheid bij de Arabische wereld. Tegen de achtergrond van een diepe liefde voor de eeuwenoude cultuur van de bedoeïenen spuit de bijzonder hoogleraar een tragikomische stroom van kritiek op dictators, overspannen verwachtingen en ongebreidelde kapitaalvlucht.

Kurpershoek neemt bepaald geen blad voor de mond wanneer hij de enorme politieke en maatschappelijke problemen in de landen van het Midden-Oosten en de Maghreb analyseert. De zogenaamde progressieve Arabische regimes hebben volgens hem wel progressie geboekt, „maar dan wel achterwaarts, naar de tijd van de Mamelukken”, aldus de auteur in ”Wie luidt de doodsklok over de Arabieren?”, een bloemlezing uit twee decennia artikelen en redevoeringen.

Gebrek aan vrijheid, grootschalige schendingen van de mensenrechten en de volstrekt ondergeschikte positie van de vrouw zijn slechts enkele van de verwijten die hij aan notoir repressieve heersers in Syrië, Libië en Irak maakt. Maar ook een land als Egypte brengt het er bepaald niet goed van af. Caïro „volgt een politiek van appeasement tegenover de intellectuele en morele terreur die door leden van de gevestigde religieuze orde binnen en buiten de religieuze Azhar-universiteit wordt uitgeoefend.”

Dit alles speelt zich af tegen de ontnuchterende achtergrond van de permanente crisis waarin de Arabische wereld verkeert. Verheven idealen zoals Arabisch nationalisme doet Kurpershoek af als „alibi voor autoritaire leiders of machthebbers in spe.” Organisaties zoals de Arabische Liga en de Organisatie van de Islamitische Conferentie betitelt hij als „fabrieken van holle woorden die nooit één geloofwaardig besluit hebben kunnen nemen of uitvoeren.”

De tragiek van de Arabische wereld is treffend verwoord in enkele fragmenten van het gedicht ”Wie luidt de doodsklok over de Arabieren?” van de Syrische auteur Kabbaani waaraan Kurpershoek de titel voor zijn jongste pennenvrucht heeft ontleend:

Vijftig jaren reeds volg ik de toestand van de Arabieren:

Hoe zij donderen, zonder ooit regen te brengen;

Hoe zij zich in oorlog storten, zonder eruit te komen;

Hoe zij het leer van de retoriek kauwen, zonder het te verteren.

[...]

Na vijftig jaar wil ik noteren wat ik heb ervaren:

Ik zag volkeren leven in de opvatting

Dat de geheime dienst er is van godswege,

Zoals hoofdpijn, verkoudheid, kamelenschurft.

Ik zag het Arabisme publiekelijk uitgestald,

Aangeboden op een veiling van oud meubilair,

Maar de Arabieren, nee, die heb ik niet gezien.

Het is echter bepaald niet alles kommer en kwel wat de bijzonder hoogleraar Arabische taal en letterkunde over de Arabieren schrijft. Kurpershoek maakt originele uitstapjes naar het werk van T. E. Lawrence, schildert op intrigerende wijze ervaringen die hij tijdens veldwerk onder de bedoeïenen opdeed en laat de lezer de mysterieuze sfeer proeven van krakende trappen en ondoorgrondelijke geleerden tijdens zijn studie Arabisch aan de universiteit van Leiden in de jaren '60.

Helaas ventileert de wetenschapper in zijn boek ook zijn persoonlijke afkeer van religieuze overtuiging. Geconfronteerd met de vraag naar zijn godsdienst op een aanmeldingsformulier voor een universiteit in Egypte meldt hij onomwonden: „Welnu, ik behoorde tot geen enkel kerkgenootschap en geloofde, een beetje uitdagend, dat het idee van God en religie een overblijfsel was uit een pre-wetenschappelijk tijdperk.”

Bij gebrek aan Arabische termen die zijn gebrek aan godsdienstige binding accuraat konden weergeven, noteerde Kurpershoek met grote tegenzin ten slotte „christen” op het document. „Het gebeurde liet een akelige smaak bij mij achter, niet omdat ik me gedwongen voelde te liegen, maar omdat ik zwart op wit had gezet dat ik behoorde tot een traditie waar ik absoluut niet bij wilde horen. Existentialist, socialist, liberaal, het doet er niet toe wat, maar geen christen.”

Een storende passage in een overigens vlot leesbaar en leerzaam boek.