Boekrecensie

Titel: Geschiedenis van Veenendaal
Redactie: A. C. van Grootheest en R. Bisschop

Uitgeverij: Historische Vereniging Oud Veenendaal
Veenendaal, 2000
ISBN 90 800580 6 8
Pagina's: 392
Prijs: ƒ 85,-

Recensie door drs. J. Exalto - 21 maart 2001

Geen oog voor reformatorische trek uit het westen

Een vroom dorp in de vallei

Veenendaal is altijd al een vroom dorp geweest. Hardwerkend ook, en conservatief. Een volk van weinig woorden. Wars van filosofische bespiegelingen, gehecht aan het traditionele. Dankzij een uitgave van de Historische Vereniging Oud Veenendaal kan de wereld buiten de Vallei kennismaken met zijn geschiedenis. De 'reformatorische' uittocht van het westen naar de Veluwe concentreert zich niet voor niets in belangrijke mate op Veenendaal. Er is werk genoeg voor junior salesmanagers. En op de kerkelijke kaart van Veenendaal staat voor elk wat wils.

Veenendaal is met een stad als Amersfoort een van de groeikernen in de provincie Utrecht. Het heeft zich sinds de negentiende eeuw van een geïsoleerd veendorp ontwikkeld tot een modern ondernemerscentrum, zoals burgemeester Spros het in zijn voorwoord op de nieuwe uitgave ”Geschiedenis van Veenendaal” typeert. De demping van het water aan het Panhuis, waar ik vroeger fietsen leerde en soldaatje speelde, heb ik niet meer meegemaakt. Wel herinner ik mij nog de afbraak van de Scheepjeswol-fabriek, een geliefkoosd kijkobject in de middagpauze op weg naar de dr. C. Steenblokschool.

Dat het een teken van de modernisering van Veenendaal was, ben ik mij toen niet bewust geweest. De twintigste eeuw is ook voor Veenendaal voorbij, maar met dit nieuwe boek kunnen we nog even in dat verleden verwijlen. Bij Gilbert van Schoonbeke, Dirk Rogge, Zwarte Jannetje en Martinus Jongebreur.

Menige historische dorpsvereniging zal jaloers zijn op die geschiedenis. Mede door de inbreng van dr. R. Bisschop –bij lezers van deze krant beter bekend als staatkundig gereformeerd politicus– is het een mooi boek geworden. Zo'n dorpsgeschiedenis past in de recente historiografische tendens; lokale geschiedenis mag weer. Het is niet langer een bezigheid van chauvinistische amateurs. De afgelopen jaren verschenen diverse boeiende plaatselijke geschiedenissen: van Zutphen, Harderwijk, Dordrecht en Utrecht. Uit die nieuwe ontwikkeling in het historisch bedrijf heeft de geschiedenis van Veenendaal voordeel getrokken.

Veen
Aan het einde van de vijftiende eeuw lieten de eigenaren van de Utrechtse venen rond Rhenen een ontwaterings- en turfafvoerkanaal graven. Op welke schaal turfwinning plaatsvond, is niet bekend. Wegens de onzekere tijden aan het begin van de zestiende eeuw –op de grens bovendien van de rivaliserende provincies Utrecht en Gelre– werd de arbeid gestaakt en trok de bewoning langs de Grift weg.

In 1546 werd de veengenoten een octrooi verleend voor de commerciële turfwinning. De dichtgeslibde Grift werd uitgegraven en verlengd. De veengenoten waren eigenaar van de veengronden. Samen vormden zij een veencompagnie. De welgestelde veengenoten kochten de veengronden als beleggingsobject. De uitvoering van het werk lieten zij aan een zetbaas over. In 1550 kreeg Gilbert van Schoonbeke, een Antwerpse koopman, octrooi om ten noorden van de reeds bestaande compagnie veen af te graven. Zo ontstond de Schoonbeker Grift, die ter hoogte van Ederveen aansloot op de eerder gegraven Bisschop Davidsgrift. Van Schoonbekes compagnie was niet succesvol en werd na dertig jaar opgeheven. Op de plaats waar de eerste compagnie veen afgroef, ontstond later het dorp Veenendaal. De turf werd via de Grift afgevoerd naar de plaats van bestemming.

Op nationale schaal vormde de Veenendaalse turfwinning in de zestiende en de zeventiende eeuw 2 tot 3 procent. Het aandeel in de totale productie van het Sticht bedroeg echter de helft of meer. Tussen 1550 en 1650 werd er jaarlijks 500.000 kubieke meter afgegraven. Na 1650 was de turfwinning over haar top. Tot in de twintigste eeuw werd er nog turf gestoken, zij het in steeds afnemende mate. In de achttiende eeuw vond vanwege de slechte afwateringssituatie hernieuwde veengroei plaats. Toen ging men ook turf onder de waterspiegel baggeren. Het natuurreservaat de Blauwe Hel is nog een zichtbare herinnering aan deze natte vervening.

Sigaren
De afgegraven veengebieden werden omgezet in landbouwgrond. Zo kwamen de eerste boeren in Veenendaal. Evenals de turfgravers hadden zij het in het winterseizoen rustig, zodat er op grote schaal gesponnen en geweven werd. De intensieve schapenteelt leverde veel wol op. Schapenkaas werd echter nauwelijks gemaakt, want men dacht dat de wol van gemolken schapen van slechtere kwaliteit zou zijn. Ook de bijenteelt was een populaire bron van neveninkomsten.

De Franse inval van 1672 had grote financiële offers gevergd, die mede verhaald werden door belastingen op het platteland. De boeren maakten dus moeilijke tijden door, die tot het midden van de achttiende eeuw bleven voortduren wegens de gekelderde prijzen van landbouwgewassen. Vandaar dat tabaksteelt als alternatief ingevoerd werd.

Zo wordt duidelijk waarom in de negentiende eeuw de textielindustrie en in de twintigste eeuw de tabaksfabricage in Veenendaal belangrijke bestaansvormen waren. Van de zestien sigarenfabrieken heeft er slechts één de twintigste eeuw overleefd. De Panter (nu onderdeel van Agio) is weliswaar nog in Veenendaal gevestigd, maar productie vindt elders plaats. Alleen Ritmeester-sigaren worden nog in Veenendaal gerold. Het bedrijf is onderdeel van het Zwitserse Burger Söhne en probeert zijn plaats op de markt te bestendigen met kwaliteitssigaren zoals Oud Kampen en Hajenius.

„Nooit vergeet ik het ongewone geluid van de fabrieksbel, die mij dikwerf wekte, terwijl alles buiten nog donker en stil was”, schreef Ph. J. Hoedemaker, die aan het einde van de jaren zestig van de negentiende eeuw predikant in Veenendaal was. Hij maakte zich sterk voor evangelisatie onder de arbeiders en schreef een brochure om hun sociale omstandigheden aan de kaak te stellen. „Ik wist, dat er kinderen voorbijgingen, die misschien dezen morgen al slapende uit bed getild waren om, op de kille stenen vloer wakker geschud, tot bezinning te komen.”

In de tweede helft van de twintigste eeuw maakten de textielfabricage en de sigarenproductie plaats voor andere vormen van industrie en dienstverlening. Een specifiek Veenendaals karakter is daar niet meer in te ontdekken.

Kroeg
De kerk heeft in Veenendaal altijd een grote plaats ingenomen, al was er eerder een kroeg dan een kapel. In de vijftiende eeuw waren de bewoners aangewezen op de zielzorg in Rhenen, Scherpenzeel of Ede. De verbindingen waren echter slecht, zodat er behoefte ontstond aan een eigen kapel. Die werd in 1535 op de Emmikhuizerberg ingewijd. Met de bevolkingstoename wegens de commerciële veenexploitatie groeide de noodzaak om een eigen parochie te institueren. Reeds in 1549 lag er een stichtingsoorkonde voor de Sint-Salvatorkerk klaar. Het kartuizer klooster te Utrecht wilde echter het Grote Veenloo, een van de twee zandheuvels in het gebied, niet afstaan. Tien kannen wijn vermurwde het niet in het minst. Dan maar op de andere zandheuvel, het Kleine Veenloo. Drie maanden voor de beeldenstorm werd de kerk ingewijd. In 1567 betrad de eerste priester het heiligdom.

In 1591, „doe die olde pastoir van 't Veen ging”, verzochten de kerkmeesters aan de in Utrecht residerende veenraden om een nieuwe zielzorger, „die het Evangelium op sijn behoorlicke dage alhier verkundige.” Het werd een gereformeerde dominee, Dirk Rogge uit Leerdam. Rooms-katholieken zijn er in Veenendaal altijd gebleven, maar hun aandeel is nooit echt belangrijk geworden.

Het viel niet mee voor Dirk Rogge. In 1606 deed hij op de Utrechtse synode zijn beklag over de situatie in Veenendaal. „De sabbathen ende sondagen worden ontheylicht door merckten, door herbergen, dronckengelagen ende andere woesticheyt der huysluiden te Veenendaal (...), waeruut dickwyls droevige ongelucken ontstaen van kyven, vechten, dootslagen ende beclaechlijck is, dat den predicant van Veenendael ten tyden syns diensts aldaer wel in 30 dootslagen geschied te zyn verhaelde.” Rogge had echter boter op zijn hoofd, want hij werd vermaand over een niet nader aangeduide „onstichtelijckheijt sijns levens.”

Al te vroom
In de achttiende eeuw werden er in Veenendaal klachten van omgekeerde aard vernomen. Een deel van de bevolking was nu wat al te vroom. In Veenendaal en Renswoude werden conventikels gehouden, waar zelfs een dominee –Petrus van de Velde uit Lekkerland– voorging. Dat leidt tot opschudding en verdeeldheid, meende de kerkenraad. Hij dreigde met strenge maatregelen tegen lidmaten die deze bijeenkomsten bleven bezoeken.

„Toch blijft de indruk bestaan dat het conventikelwezen nooit uit Veenendaal verdwenen is”, schrijft Bisschop in zijn bijdrage ”Kerken in Veenendaal”. Ten tijde van de Afscheiding bestond er ter plaatse een bloeiend gezelschapsleven. Rond 1900 was er ook een profetes actief onder de naam Zwarte Jannetje. Aanvankelijk was zij de bevindelijk gereformeerde waarheid toegedaan, maar of dat later nog zo was, is niet duidelijk. Er hing een waas van geheimzinnigheid over haar conventikels, die achter gesloten luiken plaatsvonden. Onder de boeren uit Polsbroek genoot zij groot aanzien. Bij haar voordeur werd een bruggetje aangelegd, zodat ze de aarde niet raakte als ze in een rijtuig stapte om elders te profeteren. Zo'n hysterisch „Jannechiesgeloof” was veel Veenendalers toch te gek.

Afscheidingen
De gereformeerde gezindte is in Veenendaal altijd goed vertegenwoordigd geweest. De hervormde kerk kent een aanzienlijk deel dat tot de Gereformeerde Bond behoort. De christelijke gereformeerde kerk heeft een eigenaardige geschiedenis. De behoudende Pniëlkerk is voortgekomen uit de gemeente van ds. R. Kok, die in 1950 in de Gereformeerde Gemeenten geschorst werd. De gereformeerde gemeente kent een geschiedenis die door deze ontwikkeling getekend is. In 1949, nog vóór de schorsing van Kok, institueerde ds. M. van de Ketterij een nieuwe gemeente, die bestond uit bezwaarden tegen ds. Kok. Direct na de erkenning van deze gemeente door de synode trad ds. Kok met zijn gemeente uit het kerkverband. In 1956 sloot hij zich aan bij de Christelijke Gereformeerde Kerken.

Circa honderd leden tekenden daar bezwaar tegen aan en wilden terugkeren tot het verband der Gereformeerde Gemeenten. Hierop werden zij als zelfstandige gemeente erkend. De door ds. Van de Ketterij geïnstitueerde gemeente had zich intussen gevoegd bij de in 1953 ontstane Gereformeerde Gemeenten in Nederland van ds. C. Steenblok cum suis. In 1980 scheurde deze gemeente als gevolg van landelijke moeilijkheden en ontstond er in Veenendaal een gereformeerde gemeente in Nederland buiten verband. Degenen die bij de gereformeerde gemeente in Nederland bleven, kochten de Bethelkerk van de christelijke gereformeerde kerk. Het kan merkwaardig gaan: de Pniëlkerk van de gereformeerde gemeente is nu christelijk gereformeerd, de christelijke gereformeerde Bethelkerk is nu 'uitgetreden' en de eerste afgescheiden kerk staat veelzeggend ongebruikt te vervallen.

Jongebreur
In de ”Geschiedenis van Veenendaal” valt nog meer te lezen, bijvoorbeeld over ds. Martinus Jongebreur, de Veenendaalse Kuyper. Over de Tweede Wereldoorlog, die pas op 10 mei 1945 afgelopen was. Over de merkwaardige politieke geschiedenis van Gelders en Stichts Veenendaal. Over de 'import' van allochtonen in de jaren zestig, werkkrachten voor de (textiel)industrie.

Over een andere groep nieuwe Veenendalers gaat het in dit boek niet. Dat zijn de refo's, die in toenemende mate het westen de rug toekeren en naar de Veluwe trekken. Veenendaal is een belangrijke uitvalsbasis. Daar is voldoende aanbod aan kerk en werk.

Rik Valkenburg en Grietje van Schuppen heb ik gemist. Een belangrijker omissie is het ontbreken van een hoofdstuk over leefcultuur, maar een plaatselijke historische vereniging mag je natuurlijk niet overvragen. Veel van dergelijke verenigingen zullen met jaloezie naar dit boek kijken. Soms zijn de opstellen nogal technisch, bijvoorbeeld die over het Veenendaalse landschap. Lezers die daar afhaken, vinden echter verderop genoeg van hun gading.