Boekrecensie

Titel: Zuid-Nederlandse kooplieden en de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt (1578-1630)
Auteur: Oscar Gelderblom

Uitgeverij: Verloren
Hilversum, 2000
ISBN 90 6550 620 9
Pagina's: 347
Prijs: ƒ 52,90

Recensie door dr. R. P. de Graaf - 7 maart 2001

Kooplieden uit
Antwerpen in
grachtenpanden

Wie ”Gouden Eeuw” zegt, denkt niet alleen aan Rembrandt of Vermeer, maar ook aan Insulinde, Amsterdamse grachtenpanden en de schatkamers van de VOC. Wat dat betreft was de eerste helft van de zeventiende eeuw een unieke tijd, waarin ondanks –of misschien wel dankzij– de voortsukkelende strijd tegen Spanje religieuze vernieuwing, cultureel vakmanschap en economisch hoogtij samenvielen.

Niet over kunstenaars, niet over militairen, niet over dominees, maar over kooplui schreef Oscar Gelderblom een boek. Zoals de titel al zegt gaat ”Zuid-Nederlandse kooplieden en de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt (1578-1630)” alleen over hen die uit de zuidelijke Nederlanden –Vlaanderen en Brabant– naar de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën emigreerden.

Zoiets als Ome Jo, die na de oorlog in Canada ging boeren? Niet helemaal, want de kooplieden, die met name de stad Antwerpen in 1585 ontvluchtten, hadden hiervoor dringende redenen. Ten eerste was landvlucht de enige mogelijkheid om het gereformeerde geloof te kunnen behouden. Hierin was de Spaanse heer van Parma even schappelijk als gestreng: het was kiezen of delen. Je mocht er vier jaar over prakkizeren, maar daarna was je rooms of weg.

Ten tweede waren je dagen als koopman sowieso geteld, want na het verlies van de machtige Scheldestad besloten de noordelijke Staten-Generaal de waterwegen naar Antwerpen te blokkeren. Dat hielden ze de hele Tachtigjarige Oorlog stug vol. Alleen tegen zware betaling wilden ze wel eens een vrachtschip doorlaten, maar het lot van Antwerpen was bezegeld.

Nu pleegde men ons vroeger twee dingen wijs te maken waarvan Gelderblom inmiddels kan zeggen dat ze niet helemaal conform de waarheid waren. Het is namelijk niet zo dat na de val van de stad op 17 augustus 1585 de kooplui in een lange stoet naar Amsterdam gingen om vandaaruit hun negotie voort te zetten. Het is ook niet zo dat onze Gouden Eeuw een direct gevolg was van het vallen van Antwerpen en de aanwezigheid van de Zuid-Nederlandse kooplui op het Damrak.

Voor beide conclusies draagt de schrijver allerlei feitenmateriaal aan, dat voor een deel is gebaseerd op het monnikenwerk dat Niek Al, Clé Lesger en Gerrit Bloothooft hebben verricht door het samenstellen van een database waarin maar liefst 45.000 namen voorkomen! De gehele toenmalige Burgerlijke Stand, de Wisselbank-klappers en het Notarieel Archief zitten erin. Op die manier is een groep Zuid-Nederlandse kooplui, variërend van 200 tot bijna 500 personen in kaart gebracht. Deze mannen vormden ongeveer eenderde deel van het totale aantal kooplui, dus met inbegrip van andere nationaliteiten en de Noord-Nederlanders.

In 1585 trok wel een stoet de stad uit, maar deze verspreidde zich eerst over andere Noord-Europese handelssteden en pas toen ze zagen dat Amsterdam de navel van de economie werd, pakten ze hun biezen en kozen ze een fraai grachtenpand. Hier stichtten families als De la Faille, Van der Meulen, Blommaert, Broen, Coymans en Quingetti hele handelsdynastieën. Liever dan andere kooplui verkozen zij vaders, zoons, broers, ooms en andere familieleden als compagnons om samen de grote risico's van verre reizen, Barbarijse kooplui en enge ziektes te trotseren.

Leuk is dat Gelderblom de familie Thijs als een soort Amsterdamse ”Koopman van Prato” wat gedetailleerder volgt als een ”pars pro toto”. Alleen jammer dat hij zich, in tegenstelling tot Iris Origo, heeft beperkt tot hun economische wel en wee. Ik bedoel: er zou toch een prachtige mentaliteitsgeschiedenis te schrijven zijn over deze (even dappere als gelovige?) knapen.

Het is al gezegd: De kooplieden waren wel zo slim om eerst de kat uit de boom te kijken. Hier volgt de schrijver het werk van Jonathan Israel, die heeft vastgesteld dat onze Gouden Eeuw pas begon toen de koning van Spanje in 1590 het handelsembargo ophief. Later volgden de oprichting van de Oost- en Westindische Compagnieën, zodat we behalve eerlijk handeldrijven, ook overzeese gebiedsdelen van grondstoffen konden beroven en zwarte mensen als ratten over de Atlantische Oceaan konden vervoeren en verpatsen. Ook al zegt hij er weinig over, wat dit betreft misstaat het zwarte omslag het boek van Gelderblom allerminst.