Boekrecensie

Titel: De uitgelezen Plato
Ingeleid en toegelicht door Jos Decorte

Uitgeverij: Lannoo
Tielt/Boom
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5352 465 7
Pagina's: 286
Prijs: ƒ 49,50

Titel: De uitgelezen Sartre
Ingeleid en toegelicht door Ger Groot

Uitgeverij: Lannoo
Tielt/Boom
Amsterdam, 2000
ISBN 90 5352 4665
Pagina's: 373
Prijs: ƒ 49,50

Recensie door drs. J. Kruidenier - 28 februari 2001

Gedachten van Plato en Sartre tegenover elkaar

Uitstijgen boven het leven

Zijn er algemeen geldige waarden en normen, die ver boven de mens uitgaan en blijvend richtinggevend zijn? De filosofie van Plato zegt daarop nadrukkelijk ja. De Franse denker Sartre ontkende echter het bestaan van zulke onwankelbare zekerheden. Over beide denkers verscheen een boek in de reeks ”De uitgelezen filosofen”.

Plato (428-348 voor Christus) rekende de ziel tot de dingen die niet kunnen verdwijnen, die ”op zichzelf” zijn. Die overtuiging had hij, omdat hij de ziel niet zag als de levensadem, maar als verwant met en verlangend naar het goddelijke. Ziel was voor hem dat wat de mens bezielde, de krachtbron waaruit alle denken, spreken en handelen voortkwam. Als diepste kern en zin van het leven streefde de ziel naar ideale gedragspatronen of (ethische) vormen zoals Waarheid en Gerechtigheid.

Ook die laatste waren ”op zichzelf” en eeuwig. Een tiran kon wel een rechtvaardig mens doden, maar niet de Rechtvaardigheid zelf. Hij kon wel mensen die de waarheid spraken met geweld het zwijgen opleggen, maar niet de Waarheid zelf. Waarheid en Rechtvaardigheid waren volmaakte en eeuwige Modellen van gedrag en daarin goddelijk. Onuitroeibaar was ook het streven van de ziel naar die Ideeën. Daarom was de ziel verwant met het goddelijke en daarin pas echt thuis.

Mystiek
Leven was voor Plato: bezield te zijn door het onuitputtelijke verlangen het toonbeeld te worden van eeuwige ideale gedragspatronen. Filosofie was voor hem een reis naar de Idee van het Goede (zijn aanduiding van het goddelijke), „waar elke ziel naar streeft, het doel van al wat ze doet, in het vage vermoeden dat het iets is, al tast ze in het duister en kan ze onmogelijk precies vatten wat het eigenlijk is.” Plato's denken kreeg later zo veel invloed op het christendom dat het eeuwenlang de ruggengraat vormde van de christelijke mystiek.

Dit en nog veel meer is te lezen in het voortreffelijke boek ”De uitgelezen Plato”. Het bevat een inleidend hoofdstuk over Plato en zijn ideeënleer, gevolgd door fragmenten uit zijn werk, alle van inleidingen voorzien. Het geheel is verzorgd door Jos Decorte, hoogleraar filosofie in Leuven.

In dezelfde reeks verscheen ”De uitgelezen Sartre”. Dit deel is samengesteld door Ger Groot, docent filosofie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Het is een uitstekend boek met een vergelijkbare opzet.

Sartre (1905-1980) ontkende het bestaan van vaste waarden en normen. Zijn denken hangt samen met het schokeffect van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Oude zekerheden wankelden. In die situatie schreef hij zijn filosofische meesterwerk ”Het zijn en het niet” (1943). Van dit omvangrijke boek (722 blz.) bestaat geen Nederlandse vertaling. Daarom is het waardevol dat de schrijver een deel ervan (104 blz.) voor deze bloemlezing heeft vertaald.

Existentie
Sartre onderscheidde twee wijzen van zijn: van het ding en van het bewustzijn. Het ding kan niet in relatie treden tot iets anders. Het valt massief met zichzelf samen, het is ”zijn”. Het bewustzijn daarentegen valt niet massief met zichzelf samen. Het is als gerichtheid op de wereld een en al bewegingsvrijheid, het is ”niet”. Deze laatste bestaanswijze noemde Sartre, evenals Husserl en Heidegger, ”existentie” (”uitstaan” naar de wereld).

Sartre bedoelde zijn beschrijving van de menselijke werkelijkheid als opstap naar een moraal. „Wat de mens behoort te zijn” volgde bij hem uit „wat de mens is”, namelijk bestaan als een ”niet”. Anders gezegd: de vrijheid is voor de mens de hoogste waarde.

Sartres moraal behelsde het volkomen serieus nemen van de eigen vrijheid. Dat betekende het doorsnijden van elk automatisme tussen de eigen omstandigheden en het eigen handelen. Bij alles wat gebeurde was het mogelijk nee te zeggen. Niets dwong mij ertoe mee te gaan in wat men rondom mij deed. Niets dwong mij ook er tegenin te gaan. Plichtsbetrachting was nooit een vanzelfsprekendheid. Het was altijd een strikt persoonlijke keuze. Deze keuze was niet te rechtvaardigen met een beroep op iets anders. Ze werd gedragen door persoonlijk gekozen waarden en de eigen kijk op de wereld. De mens had dus geen enkele vaste grond onder de voeten. Dat leidde tot de ”bestaansangst” die sinds Kierkegaard in het existentiedenken als grondstemming gold.

Kwade trouw
Sartre zag dat veel mensen voor hun verantwoordelijkheid wegvluchtten. „Kwade trouw” noemde hij dat, en degenen die zich daaraan schuldig maakten „hufters.” Daarbij dacht hij aan hen voor wie alles bij voorbaat vastlag, zodat elke vrijheid was uitgebannen: ieder speelde zijn vaststaande rol en volgde zijn uitgestippelde weg. Maar de vrijheid was niet te ontlopen. Ze was zelfs aanwezig in de kwade trouw, namelijk als een ontkenning.

Beroemd is Sartres analyse van de blik: de wijze waarop de ene mens de andere aankijkt en daarmee tot ding degradeert. In de kruisende blikken, waarin de een de ander tot voorwerp maakt, wordt een machtsstrijd uitgevochten waarin uiteindelijk een van beiden de ogen zal neerslaan en zich gewonnen zal geven. Dan schikt men zich in het lot het object van de ander te zijn.

Maar zo'n verhouding was nooit stabiel en definitief. De rollen konden ieder moment worden omgedraaid. Bestendige liefde was in de visie van Sartre onmogelijk. In een discussie met Heidegger beweerde hij dat niet het ”Mit-sein” de kern is van alle menselijke verhoudingen, maar het conflict. Door zijn keus voor dialectiek kon Sartre slechts denken via tegenstellingen. Zijn latere werk staat in het teken van pogingen aan deze impasse te ontsnappen.

Ik maak één kritische kanttekening. Groot zegt dat Sartre in ”Het zijn en het niet” poogt een alomvattend filosofisch systeem te ontwerpen. Dat lijkt mij niet terecht. Sartre beschreef via observatie en analyse de veelkleurigheid en complexiteit van de menselijke bestaanswerkelijkheid. Maar in geen geval wilde hij als systeembouwer uitstijgen boven het concrete leven.

Na zijn dood in 1980 gold Sartres filosofie als achterhaald. Inmiddels krijgt hij door de verlegenheid ten aanzien van de moraal nieuwe actualiteit. De modieuze kreet: „Ik wil mijn eigen leven leiden en mij daarbij door niemand laten gezeggen”, is verwant met de kern van Sartres denken.