Boekrecensie

Titel: Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland
Auteurs: Leen Dorsman, Ed Jonker en Kees Ribbens

Uitgeverij: Wereldbibliotheek
Amsterdam, 2000
ISBN 90 284 1865 2
Pagina's: 223
Prijs: ƒ 39,50

Recensie door S. J. van Leeuwen - 21 februari 2001

De gezellige eeuw van oma

Alle klaagzangen over de geschiedenis in Nederland ten spijt, lijkt het met het gebrek aan historische belangstelling wel mee te vallen. Tenminste, als je de geschiedenis in drieën opdeelt. Die mening zijn de auteurs van ”Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland” dan ook toegedaan. Het gaat goed met geschiedenis, denken ze.

Dorsman, Jonker en Ribbens onderzoeken in hun boek een these van borreltafelwijsheidsniveau. Volgens borrelaars is historisch besef uit de Nederlandse samenleving verdwenen. Een onhoudbare stelling, meent het drietal historici, dat doceert aan de Universiteit Utrecht. Geschiedenis is meer dan jaartallen, is meer dan parate kennis, en wordt nog bijna dagelijks uitgevonden, zoals de Britse geschiedkundige Eric Hobsbawm al eerder beweerde.

Behalve bij Hobsbawms idee van de '”invention of tradition” sluiten de schrijvers zich ook aan bij het gedachtegoed van Nietzsche, die onderscheid maakte tussen monumentale, antiquarische en kritische geschiedbeoefening. „Persoonlijke historische beleving”, „maatschappelijk werkzame geschiedenis” en „duurzame en collectieve historische herinnering”, zo benoemen de Utrechtse historici de drie lagen.

Geschiedenis werd in de jaren zeventig ingezet in de politieke strijd en bovendien kwamen er golven van nostalgie en musea aanrollen. „Het gaat dus goed met geschiedenis”, zo constateren de auteurs.

Maar „of dat ook geldt voor het historisch besef is minder duidelijk”, aldus de schrijvers en daarmee lijken ze ondanks de resolute afwijzing van de vermeende borreltafelwijsheid op de achterflap niet helemaal overtuigd van hun eigen gelijk. Geschiedenis wordt door veel Nederlanders een beetje meewarig als de gezellige eeuw van oma gezien, maar dat maakt de historische belangstelling „enigszins zoetelijk.” En van „klef en zoetjes” houdt het drietal niet, want „enige intellectuele scherpte of ironische distantie kan geen kwaad.” Geschiedenis is meer dan alleen een grabbelton van leerzame voorbeelden.

Behalve het onbevredigende antwoord op de vraag of het historisch besef nu wel of niet een kwijnend besef lijdt, is het boekje een beetje te populair geschreven. De moderne mens lijkt zich volgens de auteurs „te pletter” te zoeken naar zijn identiteit. En er lopen in historisch Nederland een stelletje „azijnpissers” rond, die meer van zuur dan van zoet houden.

Toch, als overzicht van het historisch denken in Nederland is het boekje een aardig overzicht. De geschiedenis van Nederland opgedeeld in drie hoofdstukken: Nederland Domineesland –over de professionele geschiedschrijving–, Nederland Museumland –over „museale groeistuipen”– en Nederland Klompenland – over „de eigenzinnige, soms nostalgische manier waarop veel Nederlanders bijna dagelijks omgaan met geschiedenis.”

De drieslag God, Nederland en Oranje krijgt er stevig van langs. Het protestantisme, dat na 1796 niet langer bevoorrecht was, „moest de eigen plaats als het ware herdefiniëren en daar was het benadrukken van de historische lijnen een onderdeel van.” Het zogenaamde drievoudig snoer is daarmee gereduceerd tot een bedenksel van historici, een „invention of tradition”. Nostalgisch zijn de auteurs niet, eigenzinnig misschien wel en kritisch zeker.