Boekrecensie

Titel: Aan de Achtergracht; honderd jaar GG&GD Amsterdam
Auteurs: Han Israëls en Annet Mooij

Uitgeverij: Bert Bakker
Amsterdam, 2001
ISBN 90 351 2262 3
Pagina's: 228
Prijs: ƒ 36,50

Recensie door G. Ligtenberg - 14 februari 2001

Een oude, maar stevige dame

Een oude dame, maar wel een stevige, die met twee benen in het Amsterdamse leven staat. Han Israëls en Annet Mooij eindigen de levensbeschrijving van de GG&GD in de hoofdstad positief. Toch beleefde de gemeentelijke gezondheidsdienst in de afgelopen honderd jaar tijd ook minder florissante tijden. ”Aan de Achtergracht” brengt een eeuw lokale medische geschiedenis in kaart.

Over de exacte leeftijd van de Amsterdamse GG&GD kan verschil van mening bestaan. Formeel bestaat de organisatie sinds 1923, toen de Gezondheidsdienst en de Geneeskundige Dienst samen de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst vormden. De beide fusiepartners bestonden op dat moment echter al beduidend langer. De belangrijkste –de Geneeskundige Dienst– kreeg in 1901 een eigen directeur en dat jaartal geldt in de geschiedschrijving als het officiële beginpunt van de dienst, die dit jaar dus precies een eeuw oud is.

Han Israëls en Annet Mooij hebben de wederwaardigheden van de dienst samengevat in een handzaam en boeiend boek. Ze plaatsten de ontwikkeling van de gezondheidsorganisatie in de context van de tijd, zodat een inzichtelijk beeld ontstaat van een bijzonder stukje plaatselijke geschiedenis.

Miasma
Vertrekpunt zijn de slechte hygiënische omstandigheden in het negentiende-eeuwse Amsterdam. De zogenaamde hygiënisten probeerden volksziekten en epidemieën te bestrijden. Cholera kon volgens hen ontstaan door de giftige uitwasemingen van stinkend grachtenwater, zompige grond en rottend afval, de zogenaamde miasma. Daar moest dus was aan worden gedaan. Hoe onjuist de theoretische onderbouwing ook was, hun streven naar een betere hygiëne had wel degelijk een positief effect op de gezondheid van de burgers.

Aan het eind van de eeuw nam de Gemeentelijke Gezondheidsdienst de bestrijding van epidemieën en volksziekten ter hand. Voedselkeuring en ontsmetting van woningen waren daarbij belangrijke instrumenten.

Armen
Minderbedeelden waren voor een goede gezondheidszorg vooral aangewezen op de overheid. De geneeskundige armenzorg werd kort na 1900 grondig gereorganiseerd; kort daarna ontstond de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst van Amsterdam voor mensen die niet in staat waren de ziekenfondspremies te betalen.

Niets menselijks was ook de Amsterdammers van een eeuw geleden vreemd: twee jaar lang werd stevig geruzied over de hervorming van de armenzorg. Artsen verzetten zich vooral tegen controle van buitenaf. „Daardoor zouden zij een deel van de zeggenschap over hun eigen beroepsuitoefening verliezen en kwam hun diep gekoesterde status als vrije beroepsbeoefenaars op de tocht te staan”, stellen Israëls en Mooij.

Ook in andere opzichten is er niets nieuws onder de zon. Directeur J. M. Huizinga van de Geneeskundige Dienst vertrok in 1912 met een ”gouden handdruk”, waarover uitvoerig in de raad werd gediscussieerd. Wachtlijsten voor ziekenhuisopname waren al voor de Eerste Wereldoorlog een bekend fenomeen. In 1918 stonden er 600 Amsterdammers op een dergelijke lijst. Door de jaren heen stak deze problematiek steeds weer de kop op.

De geschiedenis van de Geneeskundige Dienst laat zich lezen als een successtory. Het ging zelfs zo goed dat de kwaliteit van de zorg voor de armen die voor de ziekenfondspatiënten voorbijstreefde. Ook de omvang van de organisatie nam steeds verder toe. De Gezondheidsdienst werd opgeslokt, nieuwe afdelingen kwamen er bij.

Directeur L. Heijermans is verantwoordelijk geweest voor deze uitbouw; als geen ander zette hij zijn stempel op de organisatie. Onder hem beleefde de dienst een gouden tijd en genoot nationaal en zelfs internationaal aanzien. „De koppositie van weleer zal wel nooit meer worden bereikt”, stellen de schrijvers met enige weemoed vast.

De sombere jaren van de bezetting hadden voor de Amsterdamse GG&GD ingrijpende gevolgen. Het feit dat de Joodse bevolking vrijwel geheel werd weggevoerd, betekende nogal wat. In de groep van de geneeskundig bedeelden vertoonden de Joden enkele typische medische kenmerken. De zuigelingensterfte was er laag, maar tuberculose en de oogziekte trachoom kwamen relatief veel voor in de Jodenbuurt. Daarbij kwam dat het aandeel van Joodse geneeskundigen in de zorg voor de openbare gezondheid „opvallend groot” is geweest.”

Ruggengraat
De ingrijpendste verandering in de historie van de GG&GD was wel de opheffing van de armenzorg na de Tweede Wereldoorlog. Dit proces was al door de bezetter in gang gezet. De auteurs spreken van „een aanslag op de eenheid: alsof de ruggengraat verdween en een aantal losse ledematen overbleef.”

Toch slaagde de GG&GD erin naam te maken op nieuwe terreinen, mede dank zij de maatschappelijke ontwikkelingen die in de jaren zestig plaatshadden. Met name de verslavingszorg (drugs) en de aids-bestrijding kregen in het recente verleden aandacht. Het methadonprogramma en de discussie over vrije verstrekking van heroïne sprongen in het oog.

De schrijvers zijn erin geslaagd een prettig leesbaar boek te schrijven met soms anekdotische citaten uit historische bronnen. Het is geen hagiografie geworden. Fouten en gebreken van betrokken personen worden objectief en eerlijk genoemd, conflicten krijgen aandacht. De auteurs plaatsen bijvoorbeeld vraagtekens bij het drugsprogramma van de GG&GD: „Wat betreft hun gezondheid is het bijvoorbeeld geen uitgemaakte zaak dat de Amsterdamse verslaafden er beter aan toe zijn dan de verslaafden in andere steden. Ook wat betreft de beperking van de overlast zijn er kanttekeningen te maken.”

De uitgave ziet er zeer verzorgd uit, zelfs aan een leeslintje is gedacht. Historische foto's verluchten de tekst. Eén smet: de vloek in het citaat op pag. 71 is ronduit storend. De aangehaalde passage uit de roman ”Pijpelijntjes” van Jacob Israël de Haan voegt bovendien weinig zinvolle informatie toe aan de overigens zeer verdienstelijke beschrijving van honderd jaar Amsterdams GG&GD.