Boekrecensie

Titel: Gedenkstenen in de Jordaan
Auteur: Ewald Mackay

Uitgeverij: Groen
Heerenveen, 2000
ISBN 90 5829 1871
Pagina's: 152
Prijs: ƒ 34,95

Recensie door C. Verheij - 10 januari 2001

Worstelt Ewald Mackay
met „den Engel”?

Kun je Gods hand traceren in het uitroepen van de staat Israël in 1948? Over deze en andere vragen heeft dr. Ewald Mackay nagedacht. In ”Gedenkstenen in de Jordaan”, een nieuwe bundel opstellen over geschiedenis, traditie en cultuur, komt de jonge historicus en geschiedfilosoof min of meer als ziener naar voren. Dat is zorgelijk, want werk van zieners heeft zelden blijvende waarde.

Ewald Mackay heeft een christelijke geschiedfilosofie ontwikkeld. Die is te vinden in het boekje dat onlangs bij Groen verscheen. Hij gaat hier verder in op vragen die opkwamen naar aanleiding van zijn proefschrift ”Geschiedenis bij de Bron”. Het is goed om het centrale motief van deze dissertatie even in herinnering te roepen.

In onze moderne Westerse cultuur zijn afgelopen eeuwen een tweetal ingrijpende ontwikkelingen aan te wijzen. Ten eerste valt de mechanisering van het wereldbeeld te noemen. Een gesloten wereldbeeld, dat is ontstaan onder invloed van rationalisme en empirisme, met daarin een centrale rol voor de exacte wetenschappen. Een tweede fundamentele ontwikkeling vormt de historisering (het puur als geschiedenis behandelen, zonder gevolgtrekkingen voor het heden te maken) van ons wereldbeeld, die met name in de negentiende eeuw tot volle wasdom komt en die Ewald Mackay de historische revolutie noemt.

Deze revoluties hebben het moderne bewustzijn ingrijpend gevormd. Dat geldt zeker ook voor de laatstgenoemde ontwikkeling. De moderne mens weet namelijk van de historiciteit van het verleden, dat ons bepaalt bij het eigen unieke karakter van dat verleden en van de historiciteit van het heden, die de uniciteit van ons bestaan kenmerkt. Het inzicht dat historiciteit wezenlijk is voor het menszijn dankt de westerse cultuur aan de Joods-christelijke traditie.

Totaalconcept
Ewald Mackay ontwikkelt vervolgens een christelijke geschiedfilosofie. Voor Mackay is God de Bron waaraan de rivier van de tijd ontspringt en waarin zij uiteindelijk weer zal uitmonden. Geloof en geschiedenis zijn daarom met elkaar verbonden. In een open historische werkelijkheid moet je geschiedenis zien als de open en interactieve handelingsruimte van God en mens.

Het pleidooi voor deze openheid heeft gevolgen voor de visie op de Schrift. De Schrift is een deelverzameling van Gods Woord. Dat impliceert dat Gods spreken ook buiten de Bijbel hoorbaar was of is. Gods hand en het wonder in het wereldgebeuren mogen niet beperkt worden tot de heilsgeschiedenis van de Heilige Schrift maar zijn ook in heden en toekomst aanwezig.

Vanuit dit gezichtspunt hekelt de scribent die historici binnen de reformatorische traditie, die de historisch-kritische methode van onderzoek wel toepassen op de niet-bijbelse geschiedenis, maar de toepassing van deze methode op de Heilige Schrift afwijzen. Dat is methodisch gezien inconsistent. De historische wetenschap moet juist werken vanuit een totaalconcept.

Erg duidelijk is Ewald Mackay over de historisch-kritische methode overigens niet. Hij ziet haar enerzijds als een neutraal instrument, maar spreekt anderzijds over het aan deze methode inherente atheïsme.

Onvermogen
De belangrijke vraag die Ewald Mackay in deze bundel aan de orde stelt is of vanuit deze christelijke geschiedfilosofie een brug te slaan is naar de praktijk van de geschiedschrijving zelf. Kan een christelijke geschiedfilosofie ons brengen tot christelijke geschiedschrijving? Het blijft niet bij een theoretische vraag. Mackay concretiseert de vraag aan de hand van een historische casus en een reflectie over het wonder in de geschiedenis.

In het tweede opstel, ”Geschiedenis bij de Jakobsbron”, stelt Mackay geheel conform zijn geschiedfilosofie de vraag of Gods hand in 1948, het jaar van de uitroeping van de staat Israël, identificeerbaar is. Als lezer ben je uiterst nieuwsgierig naar het antwoord dat hij geeft. Na een aantal gewetensvolle afwegingen luidt dat: „Misschien was Hij in 1948 in de strijd. Ik heb altijd sterk dat gevoel gehad. Ik laat het in het midden.” Het antwoord is niet echt een antwoord, maar eerder een erkenning van wetenschappelijk en menselijk onvermogen. Ik kom daar straks op terug.

Vervolgens stelt Ewald Mackay in het vijfde opstel, ”Zon sta stil te Gibeon!”, het wonder in de geschiedenis centraal. Onder invloed van rationalisme en empirisme is het wonder uit onze cultuur gebannen. Het wonder is in deze versmalde en gesloten fysische en historische werkelijkheid niet wetenschappelijk en dus ook conceptueel niet voorstelbaar. Mackay stelt nu dat vanuit een open model van de historische en fysische werkelijkheid het wonder wel vatbaar is voor voorstelbaarheid. De wetenschap mag wonderen dan ook niet uitsluiten, maar moet er rekening mee houden dat ze bestaan.

Ondoorgrondelijk
Wonderen in historische bronnen moeten echter wel kritisch worden bekeken. Gaat het om psychologismen, hallucinaties of om literaire of symbolische functies van wonderen, of hebben we met een reëel wonder te doen? Een praktische uitwerking en toetsing van het probleem vanuit dit open model op het punt van wonderen in de geschiedenis geeft de scribent ons niet. Het blijft bij suggesties en dat verbaast me eigenlijk niet.

Het wordt tijd voor enkele kritische kanttekeningen. Brandpunten van Mackays visie zijn de open historische werkelijkheid en het open model waarmee wetenschappelijk gezien deze werkelijkheid moet worden benaderd. Daarmee is ruimte gecreëerd voor de hand Gods in de geschiedenis en het wonder in de wetenschap. Wie zou als christen niet enthousiast worden over zo'n mooie geschiedfilosofie?

Helaas ziet de gedreven en op zijn onderwerp existentieel betrokken Mackay een wezenlijk punt over het hoofd. Geloven in de presentie van God in de geschiedenis is nog iets anders dan deze wetenschappelijk bewijzen. Mackay gaat voorbij aan het feit dat Gods presentie in de geschiedenis een ondoorgrondelijk mysterie is. Er bestaat geen historische methode aan de hand waarvan het wonder in de geschiedenis aannemelijk valt te maken of te bewijzen.

Maar het omgekeerde geldt ook. Met behulp van de historisch-kritische methode heft men het wonder niet op. Aan de historisch-kritische methode is atheïsme niet inherent. Methodes zijn niet atheïstisch, wel kunnen zij door mensen voor atheïstische doeleinden worden gebruikt. Past men, zuiver wetenschappelijk bezien, de historisch-kritische methode toe op de schrijvers van bijbelboeken, dan doet men niet meer dan deze schrijvers plaatsen in een relevant historisch kader. Daarvan zijn zij exponenten en daardoor wordt hun betrokkenheid op de tijd waarin zij staan zichtbaar, en lichten zin en betekenis van hun schrijven op. Dan wordt duidelijk waarom ze schrijven zoals ze schrijven, maar over waarheid en onwaarheid van hun boodschap laat de historicus zich wetenschappelijk gezien niet uit, dat behoort niet tot de competentie van de wetenschap.

Prediker
De waarheid van Gods Woord is gerelateerd aan de pneumatologie, ecclesiologie en christologie. Het getuigenis van de Heilige Geest in harten van mensen, die deel uitmaken van de algemene christelijke Kerk van alle tijden en plaatsen, brengt hen tot de belijdenis dat Gods Woord de waarheid is in Christus Jezus. Zij belijden Gods presentie in ruimte en tijd en leggen daar getuigenis van af. Maar deze presentie Gods is geen object van wetenschappelijke reflectie.

Zelfs voor de gelovigen blijft Gods presentie in de geschiedenis een mysterie. Als er één is die zich bezig heeft gehouden met Gods leiding in de geschiedenis is het wel de schrijver van het boek Prediker. Wat is uiteindelijk de uitkomst van zijn naspeuringen? Het antwoord vinden we in Prediker 7: een waarschuwing tegen een tweetal grondhoudingen van de mens tegenover Gods handelen in de geschiedenis. De vermaning luidt: „Wees niet al te rechtvaardig”, want het betaamt ons, zondige mensen, niet God rekenschap van zijn daden te vragen, laat staan beschuldigingen tegen Hem in te brengen als de loop van de wereldgeschiedenis ons met verbijstering vervult.

Maar ook: „Wees niet al te goddeloos.” Die andere mogelijkheid van opstelling, waarbij wij onder invloed van de loop der gebeurtenissen God de rug toekeren en Zijn bestaan zelfs ontkennen. Maar „die God vreest, dien ontgaat dat al”, zo luidt de vermaning.

Zoektocht
Het gebeurt maar zelden dat je wetenschappers tegenkomt bij wie de wetenschappelijke opstelling zo is bepaald door de eigen persoonlijke levensloop als bij Mackay. Deze bundel opstellen is voor een deel autobiografisch. Eigen existentiële ervaringen in Mackays jeugd te Sliedrecht, op de middelbare school te Rotterdam, tijdens de studie aan de universiteit te Leiden, gedurende het verblijf onder Koptische christenen in Noord-Afrika in het kader van een doctoraalscriptie en de brede confrontatie met allerlei boeiende en wezenlijke problemen via de literatuur hebben geleid tot een zeer persoonlijke levens- en wetenschapsvisie. Zijn werk weerspiegelt zijn geestelijke ontwikkeling, die het karakter van een zoektocht heeft.

Soms licht daarbij in de persoon van Ewald Mackay iets van de ziener op. Dat maakt mij enigszins ongerust. In de geschiedschrijving zijn zieners tijdelijk boeiend en hun werk vindt gretig aftrek, maar blijvende waarde heeft het zelden. Oswald Spengler, F. de Graaff, J. H. van den Berg en vele anderen zijn een waarschuwend voorbeeld. Wie hun werken nog eens ter hand neemt, als dat al gebeurt, kan niet anders dan zich verbazen over hun overmoed.

Volgens Huizinga zijn het vooral dilettanten en filosofen die pogen het raadsel van de geschiedenis te ontrafelen. Van Spengler merkt Huizinga op „doch laat hem de eer blijven, dat hij met den Engel geworsteld heeft.” Mackay is gewaarschuwd.

Historicus
Het mooie van ”Gedenkstenen in de Jordaan” is overigens dat er prachtige opstellen in staan die zuiver door de historicus Mackay geschreven zijn. Ik noem: ”De ethiek van de geschiedschrijving”, ”Isaac van Dijk en de historie”, ”Johan Huizinga: christianus infirmissimus”. Mackay's existentiële betrokkenheid, zijn analytisch vermogen, zijn ethische houding en beeldend taalgebruik maken het lezen van deze artikelen tot een genot.

Laat hij niet als ziener maar als gewoon historicus een boek schrijven in de tijd en de ruimte waarin God hem geplaatst heeft. Dat boek zal relevant zijn voor de lezer van deze tijd én dat boek zal goed zijn, daaraan twijfel ik niet.