Boekrecensie

Titel: 1750. Het laatste jaar van Johann Sebastian Bach. Leven, dood en erfenis
Auteur: Rob van der Hilst

Uitgeverij: Tirion
Baarn, 2000
ISBN 90 4390 149 0
Pagina's: 95
Prijs: ƒ 24,95

Recensie door J. C. Karels – 27 december 2000

Bachs laatste
levensjaar

Laatste werken van grote meesters hebben iets met elkaar gemeen. Die theorie ontvouwde Harry Mulisch ooit in zijn roman ”Hoogste Tijd” (1985). Vorige week maandag borduurde hij voort op het thema. Mulisch organiseerde een ”wensconcert” in het Amsterdamse Concertgebouw. Op het programma stonden „terminale meesterwerken”, zoals Wagners Elegie in As voor piano, de Michelangelo-liederen van Wolf, Schuberts Schwanengesang en natuurlijk ook Bachs onvoltooide Kunst der Fuge. „Bij al die grote kunstenaars is het alsof de dood al naar binnen schijnt tegen de tijd dat het zover is,” zei Mulisch in een interview met de Volkskrant.

Ook organist en muziekwetenschapper Rob van der Hilst houdt zich bezig met de terminale fase van grote componisten. Hij schreef een boekje over het laatste levensjaar van Bach. Van der Hilst is studiesecretaris van de stichting M97, een genootschap dat onbekende werken van klassieke componisten probeert op te diepen.

Tijdens het congres van de Vereniging van Christen-Historici (VCH) eind oktober verklapte Van der Hilst een nieuwtje: niet alleen de Kunst der Fuge, maar ook de Hohe Messe is onvoltooid op het bureau van de Thomascantor blijven liggen. In zijn boekje over het laatste levensjaar van Bach wordt dat nieuws verder uitgewerkt. Het beschrijft de aanloop tot 1750, het jaar zelf en de omstandigheden rondom sterven, begrafenis en erfenis van Bach. Twee hoofdstukken zijn gewijd aan zijn onvoltooide nalatenschap, Die Kunst der Fuge en de Hohe Messe.

Wat de Hohe Messe betreft, in concept heeft Bach zijn toonzettingen van de vaste delen voltooid. Maar het gedetailleerd afwerken werd nimmer gerealiseerd. „Bach heeft zijn miscompositie nooit kúnnen afwerken vanwege zijn lichamelijke verval dat zich vanaf maart 1750 radicaal inzette.”

Bach overleed op 28 juli des avonds even na kwart over acht in zijn dienstwoning aan het Thomaskirchhof in Leipzig. Over zijn gezondheid had hij nooit te klagen gehad. Er zijn aanwijzingen dat hij over een goed gestel beschikte. Maar in de laatste jaren van zijn leven leed hij aan het ouderdomsverschijnsel ”grauwe staar”. De Engelse arts John Taylor, een rondreizend 'genezer' van oogziekten, behandelde de zieke Bach. Met de hygiëne was het in die tijd nog niet al te best gesteld.

De gevolgen van de tweede behandeling zijn uiteindelijk verantwoordelijk geweest voor de dood van Bach, denkt Van der Hilst. Hij spreekt van een „dubbele post-bacteriële infectie, gevoegd bij onbehandelde want onbekende diabetes, en de medisch uiterst dubieuze na- en vooral vervolgbehandeling”.

De necrologie die zoon Carl Philipp Emanuel Bach in 1751 opstelde, is integraal in vertaling opgenomen. Het document is grondleggend geweest voor alle latere biografieën. „Als er ooit één is geweest die de meerstemmigheid in haar grootste kracht heeft getoond, dan was het zeker onze diepbetreurde Bach. Als er ooit één toonkunstenaar is geweest die de meest verborgen geheimen van de harmonie op de meest kunstzinnige wijze wist uit te voeren, dan was het beslist onze Bach. Niemand heeft ooit zoveel ingenieuze en ongewone ideeën in deze anders zo saai lijkende meesterstukken aangebracht als hij,” aldus de zoon over zijn vader.

Van der Hilst bewijst het Bach-onderzoek een dienst met het opdiepen van nieuwe gegevens en zelfs onbekende composities. Eerder dit jaar publiceerde hij ook al een studie over de relatie tussen Bach en Nederland. Tijdens het najaarscongres van D66 mocht hij daarover spreken. Toen bleek ook dat D66 met de religieuze Bach weinig raad weet. „Bach, zonder romantisch-religieuze aanslibsels”, heette het in de aankondiging. Zo'n programma gaat natuurlijk niet op. Wie zich met Bach bezighoudt, moet de figuur ten volle recht doen en daarom ook de godsdienstige context van zijn werk. Een congres van D66 is daar inderdaad niet zo geschikt voor. Maar gelukkig hebben we Bach zelf nog. Hij is zijn eigen uitlegger. Het behoort tot de paradoxen van onze tijd dat nota bene buiten de kerk, in de wereldse concertzaal, een groot evangelist opereert.